Euthanasiecentrum Hadamar
Nazi-kliniek werd doodsfabriek
De start van de Tweede Wereldoorlog op 1 september 1939 was met terugwerkende kracht tevens de startdatum voor het door Adolf Hitler bedachte euthanasieprogramma dat na de oorlog bekend zou worden onder de naam Aktion T4, afgekort T4.

Onder het mom van ‘medisch beleid’ zouden onder dit programma dat van 1940 tot 1941 in de verschillende euthanasiecentra plaatsvond uiteindelijk naar schatting zo’n 70.000 chronisch zieke, lichamelijk, verstandelijk of geestelijk gehandicapte mensen worden vermoord. Ook kinderen ontkwamen niet aan dit lot. Nog eens 100.000 mensen, voornamelijk gevangenen uit Oost-Europa en Joodse gevangenen werden eveneens gedurende de oorlog onder dit beleid vermoord.
Mensen met een handicap werden gezien als lebensunwertes Leben – onwaardig en daardoor inferieur of nutteloos - en als ‘bedreiging voor de gezondheid van het Duitse volk’ dat tenslotte volgens de nazi-ideologie ’raszuiver en sterk’ moest zijn. Deze mensen konden niet werken en werden daardoor gezien als last voor het Duitse Rijk.
De machtiging – gericht aan Philipp Bouhler, chef van de kanselarij van de Führer, en Hitlers lijfarts Karl Brandt – voor het plegen van actieve euthanasie werd eind oktober 1939 door Hitler ondertekend, maar trad met terugwerkende kracht in werking per 1 september 1939 waarmee het euthanasieprogramma juridisch én symbolisch werd verbonden aan de oorlogstoestand. Het wekte zo de indruk dat deze maatregel een noodzakelijk onderdeel was van de bredere oorlogsinspanning. Het is tevens een voorbeeld van hoe het naziregime dekmantels creëerde voor hun moreel en juridisch verwerpelijke daden.

De machtiging gaf artsen en administratieve medewerkers toestemming om mensen te bestempelen als ‘ongeneeslijk ziek’ en om hen een Gnadentod (genadedood) te geven. Het euthanasieprogramma moest geheim blijven en de daadwerkelijke functie van het programma werd versluierd om juridisch en vooral ook moreel verzet te voorkomen. De betrokken instanties gebruikten omschrijvingen zoals Behandlung of zelfs Sonderbehandlung (behandeling of speciale behandeling/zorg) of Gnadentot. De administratie werd aanvankelijk afgehandeld via ‘onschuldige’ instellingen zoals de Gemeinnützige Stiftung für Anstaltspflege (Stichting voor Liefdadige Instellingszorg).
Binnen de gehele bureaucratische moordmachine die hieruit ontstond, kreeg de Landesheilanstalt Hadamar een sleutelrol en werd het lot van een voordien alledaagse en onopvallende verpleegster definitief bezegeld.
Irmgard Huber: De meedogenloze engel van Hadamar
In de schaduw van Hitlers moorddadige plannen maar in het hart van de verschrikkelijke uitvoering van het euthanasieprogramma bevond zich Irmgard Huber. Deze ogenschijnlijk alledaagse verpleegster zou een cruciale rol gaan spelen in de uitvoering van het Aktion T4-programma. Huber zou zich ontwikkelen tot een van de sleutelfiguren in de administratieve en medische processen van dit programma maar zeker ook in het selectieproces dat fataal zouden blijken voor duizenden geestelijk en lichamelijk gehandicapten, psychiatrisch of ongeneeslijk zieke patiënten.
Hoewel er over haar vroege leven weinig tot geen informatie beschikbaar is, lijkt het erop dat Irmgard een normale jeugd heeft gehad zonder opmerkelijke gebeurtenissen die haar latere rol in Hadamar hadden kunnen voorspellen of verklaren. Huber, op 9 juli 1901 geboren in Attel-Reisach (Kreis Wasserburg/Inn) in Beieren, volgde een opleiding tot verpleegster en begon daarna haar werkzame leven als verpleegster.
Haar loopbaan begon zoals die van vele anderen: verpleegster in de Heilanstalt Gabersee, Beieren (1920-1929). In 1925 behaalde zij haar staatsexamen voor verpleegster. In 1930 werkte ze in het Katholisches Schwesternhaus Berlijn-Wilmersdorf, gevolgd door het Kreiskrankenhaus Marienruhe, Hammelburg (Neder-Franken) in 1931. In 1932 werd zij privéverpleegster in Storkow (Mark-Brandenburg). Haar leven nam een definitieve wending toen zij in 1932 als verpleegster toetrad tot het Bezirksverband Nassau, de beheerder van zorginstellingen waaronder de Landesheilanstalt Hadamar.
Tegen het einde van de jaren dertig klom ze op tot hoofdverpleegster in de tot dan toe reguliere psychiatrische inrichting Hadamar, gelegen bij Limburg an der Lahn in de deelstaat Hessen. In deze jaren werd de nazi-ideologie in medische instellingen steeds meer voelbaar en dat resulteerde uiteindelijk ook tot de daadwerkelijke implementatie van het Aktion T4-programma in oktober 1939. Verpleegster Huber bleef op haar post waardoor zij actief betrokken raakte bij het euthanasieprogramma. In november 1940 werd zij, zoals dat nu wordt genoemd, gedetacheerd bij Hitlers euthanasieprogramma. Vanaf 1942 werd zij hoofdverpleegster in Hadamar.

De organisatie
Op 13 januari 1941 werd Hadamar volledig operationeel als euthanasiecentrum. Het centrum werd uitgerust met een gaskamer, een crematorium en een volledige administratieve organisatie waarin de massamoorden systematisch werden geregistreerd, vervalst en verbloemd.
Moordcentrum Hadamar was de zesde en laatste moordlocatie die tijdens het T4-programma werd opgezet. De andere vijf locaties waren: Grafeneck in Baden- Württemberg, Brandenburg in Brandenburg an der Havel, Hartheim bij Linz (Oostenrijk), Sonnenstein in Pirna (Saksen) en Bernburg in Saksen-Anhalt.
Er waren tevens zogenaamde tusseninstellingen (Zwischenanstalten) die zich bevonden in Herborn, Weilmünster, Idstein (Kalmenhof) en Eltville (Eichberg), alle vier in de huidige deelstaat Hessen; Galkhausen (nu Noordrijn-Westfalen); Andernach en Schauen (nu Rijnland-Palts) en Wiesloch en Weinsberg (nu Baden-Württemberg). Deze tusseninstellingen fungeerden voornamelijk als verzamel- en doorvoerplaats van patiënten die werden aangevoerd uit de zogenaamde Ursprungsanstalten. Vanuit deze tussenlocaties werden psychiatrische of gehandicapte patiënten en later krijgsgevangenen én gevangenen die volgens het nazistische rassenbeleid als Joods werden beschouwd, gedwongen naar een van de zes feitelijke euthanasiecentra (Tötungsanstalten) gebracht.
De verantwoordelijke organisatie die uitvoering moest geven aan het centraal aangestuurde euthanasie voor volwassenen-programma was gevestigd op het adres Tiergartenstraße 4 in Berlijn, vandaar dat het programma na de oorlog Aktion T4 of T4 werd genoemd. De persoonlijke arts van Hitler Karl Brandt en het hoofd van de kanselarij, Philipp Bouhler, stonden aan het hoofd van deze organisatie.
De geestelijke gezondheidszorginstellingen in het Duitse Rijk, zoals staatssanatoria of zorg- en revalidatieklinieken, ontvingen registratiedocumenten, aangeduid als "Meldebogen 1", waarin persoonlijke informatie over patiënten moest worden vastgelegd.
Procedure Meldebogen 1
De Meldebogen 1-formulieren speelden een sleutelrol bij de selectie en registratie van slachtoffers. De Meldebögen bevatten vragen over de medische geschiedenis, de mogelijke arbeidsproductiviteit en andere criteria in relatie tot patiënten waarmee nazi's bepaalden wie vermoord zou worden. Nadat de formulieren waren ingevuld, werden ze beoordeeld door zogenaamde “Gutachter”, vaak hoogleraren psychiatrie en hoofden van inrichtingen maar later ook leken. In totaal werden veertig medische experts, merendeels gevestigde psychiaters, aangesteld.
Na ontvangst van de Meldebögen en het kopiëren daarvan werden de formulieren doorgestuurd naar een drietal medisch deskundigen die vervolgens hun beslissing in een zwart omrand kader linksonder op het formulier noteerden. Een rood plusteken betekende dat de patiënt zou moeten worden geëuthanaseerd. Een blauw minteken betekende dat deze nog even kon worden gespaard. Als het oordeel van de drie deskundigen tezamen niet unaniem was, hakte medisch directeur van T4 Werner Heyde (1902-1964) als senior deskundige de knoop door. Heyde was vanaf 1939 medisch directeur van het euthanasieprogramma. In december 1941 werd zijn plaats ingenomen door Paul Nitsche (1876-1948).

Werner Heyde was hoogleraar psychiatrie aan de universiteit van Würzburg, Hij was ook betrokken bij medische experimenten in kampen zoals Buchenwald en Dachau. Na de oorlog leefde Heyde verder onder de naam Fritz Sawade. Hij werkte als sportarts en psychiater en trad zelfs als gerechtelijk expert op in rechtszaken. Een aantal collega’s was zich bewust van zijn ware identiteit. In 1956 werd hij ontmaskerd en gearresteerd. Kort voor het begin van zijn proces in 1964 pleegde hij zelfmoord in zijn cel.
Paul Nitsche hield praktijk in Leipzig-Dösen waar hij directeur was van Heil- und Pflegeanstalt Leipzig-Dösen, een kliniek die eveneens experimenteerde met methoden voor ‘stille euthanasie’. Ook was hij vanaf 1928 directeur geweest van Pirna-Sonnenstein, een van de andere moordlocaties onder T4. Nitsche werd na de oorlog gearresteerd en in 1947 in Dresden berecht tijdens de zogenaamde euthanasieprocessen. Nitsche was geen fanatieke nazi maar een overtuigd aanhanger van ’rassenhygiëne’ en groot pleitbezorger van “psychiatrie gericht op slechts twee mogelijkheden”: ‘genezen of mislukt’. Hij werd schuldig bevonden aan misdaden tegen de menselijkheid en op 25 maart 1948 geëxecuteerd.
Andere beoordelaars waren Friedrich Mennecke (psychiater in Eichberg), Rudolf Lonauer (directeur van euthanasiecentra Hartheim en Bergburg), Victor Ratka (psychiater in Gauheilanstalt Tiegenhof in Gnesen (het huidige Gniezno in Polen), Gerard Wischer (psychiater in Heil- und Pflegeanstalt Waldheim), Carl Schneider (hoogleraar psychiatrie Universiteit van Heidelberg en Wiesloch Staatsziekenhuis), Hermann Pfannműller (psychiater Heil- und Pflegeanstalt Eglfing-Haar in Műnchen).
Mensen die door ziekten of handicaps niet meer konden werken, langdurig in een instelling verbleven en al lange tijd niets van hun familieleden hadden gehoord, hadden weinig tot geen overlevingskansen. Gedurende de looptijd van Aktion T4 werden meer dan 200.000 patiënten door middel van Meldebögen geregistreerd. Ongeveer 70.000 van hen kregen van de Gutachter een rood plusteken. Zij werden in de zes speciaal ingerichte uitroeiingscentra vermoord.
Het euthanasieprogramma werd zonder aanziens des persoons niet alleen ideologisch maar vooral ook bureaucratisch en systematisch uitgevoerd. Zelfs Hitlers familie werd niet gespaard. Zijn achternicht Aloisa Veit is onder zijn eigen euthanasieprogramma vermoord. Een pijnlijk voorbeeld van hoe het regime te werk ging als mensen niet voldeden aan de ideale raszuiverheid of nuttigheid voor het Derde Rijk. Aloisa was een verstandelijk beperkte vrouw die in een psychiatrische inrichting verbleef. Zij was via haar moeder verwant aan Adolf Hitler. Zij werd gedeporteerd naar een van de euthanasiecentra, vermoedelijk Hartheim of Sonnenstein, waar ze werd vermoord door middel van koolmonoxidegas.
Hadamar werd geleid door twee artsen: Adolf Wahlmann en Walter Schmidt. In 1941 telde het executiecentrum in totaal ongeveer 100 werknemers waaronder verpleegkundigen, administratief- en keukenpersoneel. Van deze werknemers zouden er uiteindelijk maar 25 worden berecht.

Transport en aankomst
Sinds januari 1941 arriveerden patiënten in het euthanasiecentrum van Hadamar met bussen van het transportbedrijf dat eveneens onderdeel was van de T4-organisatie, de Gemeinnützige Krankentransportgesellschaft m. b. H. Deze patiënten stapten uit in de speciaal voor dit doel gebouwde houten busgarage. Vervolgens werden ze naar binnen geleid het hoofdgebouw in en moesten ze zich in een grote hal uitkleden. Daarna controleerde administratief personeel de persoonlijke gegevens.


In de gaskamer in de kelder werden de patiënten vervolgens met behulp van koolmonoxide vermoord. Daarna werden routinematig gouden tanden verwijderd. Gouden tanden en vullingen werden verzameld en afgevoerd naar de Reichsbank of gebruikt voor de financiering van het euthanasieprogramma zelf. Na de bevrijding vonden Amerikaanse soldaten potten vol gouden tanden en vullingen in de kelder van Hadamar.
Bij patiënten met zeldzame geestelijke stoornissen of neurologische aandoeningen die als ‘wetenschappelijk interessant’ werden gezien, werden voor verbranding van de lijken regelmatig de hersenen verwijderd. Hersenen werden geconserveerd en naar universiteiten en laboratoria gestuurd onder het mom van neurologisch of psychiatrisch onderzoek. Maar in werkelijkheid ging het om eugenetisch onderzoek. Hersenen werden onderzocht op erfelijkheid van psychische en lichamelijke aandoeningen zoals epilepsie of ‘asociaal gedrag’. Men probeerden ook de ‘minderwaardigheid van Joden, Roma, Slaven en mensen met beperkingen’ aan te tonen.
Zo ontvingen onder andere de universiteiten van Heidelberg, Tübingen, Würzburg en München regelmatig hersenen van vermoorde patiënten voor pseudowetenschappelijk onderzoek. De betrokkenheid en verstrengeling van academische instellingen toont aan hoe diep en onscrupuleus de medische en wetenschappelijke wereld verweven was met het nationaalsocialistische vernietigingsbeleid.
De vaak leeggeroofde lichamen werden door vaste, betaalde medewerkers van Hadamar in het crematorium verbrand. Boven het euthanasiecentrum was de rook die vrijkwam bij het verbrandingsproces al van verre te zien. En zoals omwonenden in die tijd vertelden, was die ook te ruiken.
Troostbrieven
De families van de vermoorde personen ontvingen zogenaamde 'troostbrieven', getypt door secretaresses, met valse informatie over de omstandigheden van het overlijden, het tijdstip van overlijden en soms ook de plaats van overlijden. Op verzoek van de nabestaanden werden urnen toegestuurd. Zij ontvingen dan meestal ook een rekening voor de crematie en de toezending van de urn die vaak niet eens de as van het vermoorde familielid bevatte en soms zelfs helemaal leeg was .

Verzet tegen Hitlers euthanasieprogramma
Het begon op te vallen dat grote aantallen patiënten plotseling verdwenen en er ontstonden geruchten over massamoord. Ook begonnen familieleden van slachtoffers te vermoeden dat hun zieke familieleden niet waren overleden aan natuurlijke oorzaken en ook wekten de valse overlijdensakten argwaan. Er kwam kerkelijk verzet. De katholieke bisschop van Münster, Clemens August von Galen, veroordeelde de moord op onschuldige burgers.
In een reeks preken in de zomer van 1941, waarvan de bekendste op 3 augustus 1941 werd gehouden in de St. Lambertikerk te Münster, sprak de bisschop zich expliciet en krachtig uit tegen het nationaalsocialistische euthanasieprogramma. Hij veroordeelde de systematische moord op mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking als een “corruptie van basale christelijke en menselijke waarden. Deze arme, weerloze zieken worden zonder enige schuld ter dood gebracht, enkel omdat hun leven als 'waardeloos' wordt begrepen."[note] www.luebeckermaertyrer.de/en/geschichte/predigten-von-galens [/note][note] Drs. J.C.C. Kamminga , ‘Kardinaal Clemens August von Galen Preken in een donkere tijd’ (PDF)[/note]
Daarnaast bekritiseerde hij de wijze waarop de waarheid voor familieleden verborgen werd gehouden. Nabestaanden ontvingen een standaardbrief waarin werd gemeld dat hun familielid was overleden, dat het lichaam werd gecremeerd, en dat de as kon worden opgehaald. Von Galen noemde dit een vorm van georganiseerd bedrog. Ook verwees hij naar het Duitse strafrecht, in het bijzonder artikel 211 van het Strafgesetzbuch, dat moord als zware misdaad definieert. "Wie gelijk een mens doodt, is schuldig aan moord en moet met de dood worden bestraft”. Tenslotte hekelde hij de ideologische basis van het euthanasieprogramma, namelijk de opvatting dat er feitelijk zoiets zou bestaan als “levenswaardig om te leven”. Hij bestempelde deze leer als onmenselijk en strijdig met de christelijke ethiek.
Ook vanuit protestantse hoek kwam steun voor zijn protest. Niet zozeer van de officiële protestantse staatskerk (de Deutsche Christen) die juist met het regime samenwerkten, maar met name van de Belijdende Kerk (Bekennende Kirche), een verzetsbeweging binnen het Duitse protestantisme die zich verzette tegen de nazificatie van de kerk.
De preken van Clemens August von Galen werden clandestien door middel van pamfletten verspreid en bereikten zelfs internationale netwerken. De nazileiding wilde de bisschop niet arresteren, vermoedelijk omdat ze bang waren voor onrust onder de bevolking. Het hevige verzet van Von Galen zou in belangrijke mate mede hebben bijgedragen aan de officiële stopzetting van het euthanasieprogramma.
Tegen de tijd dat het programma onder deze publieke druk op 24 augustus 1941 door Hitler werd stopgezet, waren er al duizenden patiënten vermoord. Maar met de officiële beëindiging van het programma hield het moorden in Hadamar niet op. Vanaf 1942 tot aan de bevrijding van Hadamar door het Amerikaanse Derde Leger in maart 1945 werd het ziekenhuis een ‘decentraal euthanasiecentrum’. Hadamar ging onverzettelijk door met het systematisch om het leven brengen van patiënten. De gaskamer werd echter niet meer gebruikt. Er moest onopvallender gewerkt worden. Vanaf dit moment werden er dodelijke injecties toegediend of kregen mensen een overdosis medicijnen. Ook overleden veel patiënten opzettelijk door extreme verwaarlozing en verhongering. Uiteindelijk zijn er tussen januari 1941 en maart 1945 in Hadamar ongeveer 14.500 mensen om het leven gekomen.
Vanaf de officiële stopzetting van het programma in 1941 werd de functie van Hadamar uitgebreid en werden er ook Oost-Europese dwangarbeiders uit Polen en de Sovjet-Unie vermoord. Zij waren in medische zin vaak niet gehandicapt maar gewoon ziek of anderszins arbeidsongeschikt. Zo werden ook honderden Joodse gevangenen uit werkkampen naar Hadamar gebracht en vermoord. Ook zij waren niet gehandicapt en vaak niet eens ziek. Zij werden vermoord puur vanwege hun Joodse afkomst. Ook alcoholisten, daklozen, alleenstaande moeders, muzikanten, zwarthandelaren, landlopers, prostitués of mensen die onaangepast gedrag vertoonden en die als ‘asociaal’ of ‘onmaatschappelijk’ werden gezien, werden in Hadamar slachtoffer van het nazi-vernietigingsbeleid.
Irmgard Huber was en bleef al die jaren als hoofdverpleegster direct betrokken bij de uitvoering van de euthanasieprocedures. Interne correspondentie tussen Hadamar-medewerkers en hogere nazi-functionarissen hebben uitgewezen hoe deze operaties systematisch werden gecoördineerd. Overlijdensakten werden vervalst en de administratie werd zorgvuldig georganiseerd en georkestreerd om de echte doodsoorzaken te verbergen. Hubers’ daden tonen aan hoe dun de scheidslijn kan zijn tussen compassie en zorg, en moorddadigheid en vernietiging.
Ontmaskering en berechting
Toen Hadamar in 1945 door het Amerikaanse Derde Leger werd bevrijd, ontdekten zij de verschrikkingen die zich hier hadden afgespeeld. De soldaten troffen de massagraven en crematieovens aan evenals alle documentatie van de systematische moorden die hadden plaatsgevonden. Amerikaanse onderzoekers merkten de onregelmatigheden in de overlijdensakten op. Getuigenverklaringen van medewerkers bevestigden hoe de omschrijvingen van sterfgevallen waren verdraaid om de actieve euthanasie op duizenden patiënten te verhullen.

Het stond vast dat Irmgard Huber als hoofdverpleegster medeverantwoordelijk was voor een aantal cruciale aspecten van het euthanasieproces in Hadamar. Ze was direct betrokken bij het vervalsen van overlijdensakten waarbij natuurlijke doodsoorzaken werden vermeld terwijl patiënten waren vermoord. Ondanks haar ontkenningen had ze wel degelijk invloed op welke patiënten geëuthanaseerd moesten worden en speelde zij een belangrijke rol in het goedkeuren en afhandelen van de dossiers. Ook was zij verantwoordelijk voor de distributie van dodelijke middelen zoals barbituraten die werden gebruikt om patiënten te vergiftigen. En in bepaalde gevallen werkten verpleegkundigen zoals Huber mee aan het testen van verschillende methoden van euthanasie.
Sommige patiënten overleefden aanvankelijk een eerste dosis gif wat leidde tot extra injecties of drastischer handelingen zoals verstikking. Er ontstonden ook tekorten aan dodelijke middelen waardoor de kliniek moest improviseren en experimenteren met methoden die minder discreet of ‘humaan’ waren.

Historici hebben in de jaren na de oorlog de rol van Irmgard Huber in het euthanasieprogramma van Hadamar verder onderzocht en gedocumenteerd. Correspondentie tussen Hadamar en hogere nazi-functionarissen toont aan dat Hadamar-medewerkers, onder wie Huber, instructies ontvingen van nazileiders over de uitvoering van het euthanasieprogramma en dat zij de richtlijnen van het regime opvolgden. De actieve betrokkenheid en medeplichtigheid van Irmgard Huber werden steeds duidelijker naar mate er nieuwe archiefstukken en getuigenverklaringen beschikbaar kwamen. Zo werden ook na de Duitse hereniging (3 oktober 1990) nieuwe documenten ontdekt die de omvang van het euthanasieprogramma bevestigden, zodat er geen twijfel meer kan bestaan over Hubers’ actieve rol daarin.
Hubers rechtvaardiging
Na de oorlog, in 1948, schreef Huber dat de patiënten "uitzonderlijk uitzichtloze gevallen" waren en dat het ging om duidelijke eindstadia van schizofrenie en “Tiefstehende Geisteskranke””[3] ”[4] wat destijds in het Duits zoveel betekende als “primitieve geesteszieken”. Met deze uitspraken rationaliseerde zij haar rol door de slachtoffers als hopeloos en waardeloos te classificeren.
Haar processen vonden plaats in Hadamar door de Amerikaanse militaire rechtbank in 1945-1947 en in 1946 door de Duitse civiele rechtbank in Wiesbaden. Tijdens haar processen verdedigde Irmgard Huber zichzelf door te stellen dat ze slechts een administratieve uitvoerder was. Zo stelde zij “Ich habe nur Bestellungen ausgezahlt” waarmee ze waarschijnlijk wilde beweren dat ze ‘alleen bestellingen (van medicijnen of goederen) had uitbetaald’ en dat ze geen beslissingsmacht had over wie werd geselecteerd voor euthanasie en dat ze alleen de instructies van haar superieuren opvolgde. Ook zei ze dat ze nooit persoonlijk iemand had gedood. Ze zou zelf geen patiënten hebben geïnjecteerd met dodelijke middelen, maar alleen toezicht hebben gehouden op de medicatievoorraad en ze zou niet hebben geweten dat de euthanasieprocedures in Hadamar ‘systematische moorden’ waren. Haar argument dat ze geen keuze had en dat verzet tegen het systeem haar eigen leven in gevaar had kunnen brengen, werd door vele daders gebruikt en soms door rechtbanken gezien als verzachtende omstandigheid.

De dood als ontsnapping
Friedrich Mennecke (psychiater in Eichberg) werd tijdens het Eichberg-proces in Frankfurt am Main in 1946 ter dood veroordeeld, maar voordat het vonnis kon worden voltrokken overleed hij in 1947 in de gevangenis van Butzbach, vermoedelijk door zelfmoord.
Rudolf Longader (directeur van de euthanasiecentra Hartheim en Bergburg) vergiftigde in mei 1945, kort voor de bevrijding van Bernburg door de Amerikanen, hij zijn vrouw en twee dochters en pleegde vervolgens zelfmoord.
Victor Ratka (psychiater in de Gauheilanstalt Tiegenhof in Gnesen (Gniezno in het huidige Polen) vluchtte vlak voor de bevrijding van Tiegenhof door het Rode Leger in januari 1945 naar het oosten van Duitsland. Daar vestigde hij zich als medisch medewerker in psychiatrische inrichting Pfaffenrode in Thűringen. Hij werd onder het denazificeringsprogramma geclassificeerd als ‘meeloper’ en werd niet vervolgd. Pas in 1961 werd er een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd maar vermoedelijk om medische redenen als ‘haftunfähig’ (niet-detentiegeschikt) bestempeld. Hij overleed in 1966.
Gerard Wischer (psychiater in de Heil- und Pflegeanstalt Waldheim) werd in oktober 1945 gearresteerd door de Sovjet-bezettingsmacht en vastgehouden in Sovjet-kampen nr. 1 (Műhlberg) en nr. 2 (Buchenwald). Op 23 juni 1959 werd hij tijden de Waldheimer-processen veroordeeld tot de doodstraf. Hij werd op 4 november 1950 in de gevangenis van Waldheim geëxecuteerd en wel op vrijwel dezelfde plek als waar hij eerder honderden patiënten had laten doden via overdoseringen en uithongering.
Carl Schneider (hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Heidelberg en het Wiesloch Staatsziekenhuis) werd in november 1946 door de Amerikaanse autoriteiten overgedragen aan de Duitse justitie in Frankfurt am Main om te getuigen in het proces tegen medisch directeur Werner Heyde. Hij vernam dat zijn eigen positie ook onder het vergrootglas lag en pleegde daarop in 1946 zelfmoord.
Hermann Pfannműller (psychiater in de Heil- und Pflegeanstalt Eglfing-Haar in Műnchen) werd gearresteerd en berecht en kreeg vijf jaar gevangenisstraf die hij om gezondheidsredenen niet helemaal heeft uitgezeten. In 1961 stierf hij een natuurlijke dood.
Hubers veroordeling
Ondanks al haar goedpraterij werd Irmgard Huber door de Amerikaanse militaire rechtbank veroordeeld tot 25 jaar dwangarbeid. De Duitse civiele rechtbank oordeelde in 1946 dat Huber in minstens 120 gevallen medeplichtig was aan moord, verhoogde haar straf met 8 jaar en zette haar dwangarbeid om in gevangenisstraf. Voormalig Hadamar-directeur (Verwaltungsleiter) Alfons Klein, Heinrich Ruoff en Karl Willig, beide verpleger, werden ter dood veroordeeld. Zij werden op 14 maart 1946 in de gevangenissen van Bruchsal en Landsberg am Lech opgehangen.

Hoofdarts Adolf Wahlmann werd veroordeeld tot levenslang. Vanwege zijn slechte gezondheid werd hij in 1953 vrijgelaten. Slechts een klein aantal andere verpleegkundige- en administratieve medewerkers hebben gevangenisstraffen opgelegd gekregen maar werden vaak voortijdig in vrijheid gesteld.
Van de 25 Hadamar-medewerkers die uiteindelijk terechtstonden kreeg Irmgard Huber de hoogste straf. Maar van de in totaal 33 aan haar opgelegde jaren zat zij er daadwerkelijk maar 6 uit. Volgens bronnen heeft Huber haar straf mogelijk uitgezeten in Bruchsal en Schwäbisch Hall (beide in Baden-Württemberg), Landsberg am Lech in Beieren (een gevangenis voor oorlogsmisdadigers) en in Kassel, Hessen. Zij werd vrijgelaten in 1952.
Verdwenen in de anonimiteit
Wat er na haar vrijlating in 1952 met Huber is gebeurd, is een raadsel. Terwijl sommige nazimisdadigers autobiografieën schreven of in latere rechtszaken alsnog betrokken raakten, verdween Huber volledig uit het publieke leven. Er zijn geen interviews, memoires of overheidsdocumenten die haar latere jaren belichten. Aangenomen wordt dat ze in 1952 is teruggekeerd naar haar geboorteplaats Attel-Reisach. Maar hoe ze haar laatste jaren heeft doorgebracht zal altijd onbekend blijven. Irmgard Huber is overleden op 4 december 1974 te Wasserburg am Inn.
References
Notes
Book references
- encyclopedia.ushmm.org/content/en/article/deadly-medicine-irmgard-huber
- encyclopedia.ushmm.org/content/en/article/euthanasia-program
- www.t4-denkmal.de/das-meldebogenverfahren
- www.bundesarchiv.de/im-archiv-recherchieren/archivgut-recherchieren/nach-themen/euthanasie-im-dritten-reich
- ww2gravestone.com/irmgard-huber
- n.wikipedia.org/wiki/Irmgard_Huber
- www.t4-denkmal.de/das-meldebogenverfahren
- collections.ushmm.org/search/catalog/pa1046751
- alchetron.com/Irmgard-Huber
- zutphen4045.nl, De meedogenloze vrouwen van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog (PDF)
- www.gedenkstaette-hadamar.de
- www.iwm.org.uk/collections/item/object/205089778
- www.inklusion-als-menschenrecht.de/nationalsozialismus/materialien/behinderung-krankheit-und-euthanasie-im-nationalsozialismus
- www.gesetze-im-internet.de
- www.verderopweg.nl/2021/05/06/de-leeuw-van-munster
- historiek.net/aktion-t4-het-nazi-eugenetica-programma
- www.vgn.nl/nieuws/gehandicaptenzorg-tijdens-woii-wat-gebeurde-er-eigenlijk
- www.normandy1944.info/holocaust
- mei1940.org/aktion-t4
- www.vrt.be/vrtnws/nl/drafts/jan-ouvry/75-jaar-geleden-de-ontdekking-van-hadamar-t4