Bełżec

Inleiding

De plaats Bełżec is gelegen in het zuidoosten van Polen. Tijdens de nazi-bezetting werd dit deel van Polen het ‘Generalgouvernement’ genoemd. Bełżec ligt ongeveer vijftien kilometer van de huidige grens tussen Polen en Oekraïne. Bełżec was in de oorlogsjaren een belangrijk spoorwegknooppunt. Gelegen aan de spoorlijn Lublin - Zamość - Rava Ruska - Lvov. Het is deze ligging waardoor Bełżec door de nazi’s gekozen werd voor sommige van hun huiveringwekkendste plannen. Dit artikel gaat in op de geschiedenis van de aanloop, het functioneren en de nasleep van één van de dodelijkste vernietigingskampen van het nazi-regime, waar 434.508 mensen de dood zouden vinden.

Image 28336
Overzicht van het terrein van het voormalige vernietigingskamp Source Muzeum i Miejsce Pamięci w Bełżcu

Bełżec wordt regelmatig een vergeten vernietigingskamp genoemd. Daar was lange tijd zeker wat voor te zeggen. Pas in de jaren ‘90 werd er uitgebreid archeologisch onderzoek gedaan waarna het huidige monument en museum op de plek van het voormalige kamp zijn gekomen. De meeste diepgaande studies naar het kamp zijn dan ook pas na het jaar 2000 verschenen. Hierbij is het ook pijnlijk duidelijk hoe verwoestend effectief de nazi’s zijn geweest. Er zijn maar enkele overlevenden van Bełżec die het einde van de oorlog gehaald hebben. Hierdoor is het voor onderzoekers lastig om een volledig beeld van Bełżec te schetsen en komt men soms tot verschillende conclusies. Er is getracht om hier zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan in dit artikel. Het is echter onvermijdelijk dat sommige details nooit volledig opgehelderd gaan worden.

Het begin: werkkampen in de regio Bełżec

De eerste keer dat Bełżec als locatie genoemd wordt voor een nazi kamp is bij een vergadering in Berlijn op 30 januari 1940. Het plan, dat later ook met Wehrmacht generaal Franz Halder besproken werd, was om 2,5 miljoen Joden - meer dan er op dat moment in het gehele Generalgouvernement aanwezig waren - als slavenarbeiders in te zetten voor de aanleg van verdedigingswerken. Dit plan werd al snel kleinschaliger om het voor de SS-leiders ter plaatse beter beheersbaar te maken.[1]

In het voorjaar van 1940 werd in de directe omgeving van Bełżec een complex van acht werkkampen in gebruik genomen. Vier van deze kampen waren in Bełżec zelf. Het centrale kamp, Bełżec-Dwor (gevestigd in een stal), Bełżec-Parowozownia (in een voormalige locomotiefloods) en Bełżec-Młyn (in een molen die ook wel de Kessler molen wordt genoemd, naar de Joodse familie die de molen gebouwd had). De molen werd met name ook gebruikt voor de huisvesting van een groep van ruim 1.000 Roma uit Hamburg. De Roma werden niet goed behandeld, maar wel beter dan de Joden. Het werk wat ze moesten doen was minder zwaar en de huisvesting beter. Dit werd mede gedaan om verdeeldheid tussen verschillende groepen gevangenen te zaaien. De overige kampen waren gevestigd in de plaatsen Lipsko-Narol, Plazów, Cieszanów en Dzików Stary.[2] Zoals in onderstaande kaart te zien is lagen deze plaatsen zeer dicht op de grens van het Sovjet gebied, tussen de rivieren San en Bug. De gevangenen hadden als taak om een antitankgracht van zo’n 50 kilometer langs de grens te graven als onderdeel van het ‘Otto-plan’.

Image 28325
De werkkampen in de omgeving Bełżec voor de verdedigingswerken in het grensgebied Source Marcel Kuster, TracesOfWar.

SS und Polizeiführer (SSPF) voor het Lublin district Odilo Globocnik voorzag een behoefte aan zo’n 30.000 Joodse slavenarbeiders, met name voor de kampen in Bełżec wilde Globocnik zo snel mogelijk beschikken over 3.000 werkers. Naar zijn mening werd hier niet snel genoeg gehoor aan gegeven, waarna hij opdracht tot een razzia in Lublin in de nacht van 22 op 23 juli gaf, waarbij 300 Joden opgepakt werden.[3]

De duizenden slachtoffers die in deze werkkampen terecht kwamen waren met name Joden uit de districten Lublin, Radom en Warschau, Roma en Sinti vanuit het Reich, Tsjechië en het Generalgouvernement en tenslotte (niet-Joodse) Polen die zich schuldig maakten aan zwarthandel, niet voldeden aan quota’s bij leveringen aan de bezetter of anderszins door de nazi’s als tegenwerkend werden aangezien. De kampen in deze regio stonden onder leiding van SS-Sturmbannführer Hermann Dolp. In Lublin zou Dolp zich in ruim twee jaar profileren als een van de wreedste en bloeddorstigste SS-mannen uit Globocniks staf.[4]

De leefomstandigheden in de kampen waren erbarmelijk. Er werd zeven dagen per week gewerkt en werkdagen waren vaak minstens tien uur lang. Daarbij werd het werk soms wel op tien kilometer afstand van de werkkampen gedaan, waardoor gevangenen voor en na het werk deze afstand moesten marcheren. De nazi’s gingen ook uiterst gewelddadig om met de slavenarbeiders. Dit varieerde van slaan met hun zweep tot zelfs neerschieten bij wat ze zagen als overtredingen. Dit kon dan gaan over kleine dingen als een kort moment pauzeren of als ze hun werk onderbraken om hun behoefte te doen.[5]

Ook basisvoorzieningen zoals voedselrantsoenen, medische verzorging en kleding waren volstrekt ontoereikend. Het kwam voor dat Joden blootsvoets of in pyjama opgepakt werden bij een razzia zonder gelegenheid te hebben meer dan een deken mee te nemen. De nazi’s legden de verantwoordelijkheid voor de verzorging van gevangenen bij de Joodse Raad van Lublin, die totaal niet toeberust was op deze taak wat betreft financiën, mankracht of organisatie. Er kan dus wel gezegd worden dat de nazi’s doelbewust een situatie creeerden van tekorten en uitputting.[6]

Door de slechte omstandigheden was er sprake van honger, ziektes en hoge sterfte. Het principe 'Vernichtung durch Arbeit’ (vernietiging door arbeid) werd hier in de praktijk gebracht. Er is niet duidelijk hoeveel slavenarbeiders er in deze periode precies zijn omgekomen, op basis van schattingen wordt uitgegaan van enkele honderden. De lichamen van omgekomen werkers werden in de gracht begraven of op de Joodse begraafplaats in Tomaszów Lubelski.[7]

In oktober werden Joden uit het werkkamp in Bełżec doorgevoerd naar werkprojecten in de omgeving van Warschau. Een inspecteur van zo’n project omschreef dit als volgt:

“De Joden die […] gebracht zijn uit het Joodse kamp bij Bełżec hebben we helaas vrij moeten laten, ze waren zo uitgeput door de verantwoordelijken daar en waren geheel niet in staat om werk te verrichten."[8]

In de herfst van 1940 werden de meeste kampen opgeheven. Uiteindelijk werd de uitgegraven gracht nooit voor militaire doeleinden gebruikt. Wel werd een deel dat op het terrein van het vernietigingskamp lag later als massagraf gebruikt.[9]

Image 28271
Gevangenen graven een anti tank greppel in de omgeving Belzec Source Imperial War Museum
Image 28269
Slavenarbeiders bouwen versterkingen in de omgeving van Belzec Source Wikimedia

De beslissing: bouw van een vernietigingskamp

Ongeveer een jaar na het opheffen van de werkkampen, op 13 oktober 1941, was er een conferentie op de Wolfsschanze, Hitlers hoofdkwartier aan het Oostfront. Hierbij waren SS-leider Heinrich Himmler, HSSPF (Höhere SS- und Polizei Führer) Ost Friedrich-Wilhelm Krüger en Odilo Globocnik aanwezig. Hier werd vermoedelijk besloten tot de massamoord op de Joden in het Generalgouvernement. Dit was een direct gevolg van de praktijk in de Sovjet-Unie waar de Einsatzgruppen (aangevuld met lokale groepen of nazi leger- of politie eenheden) de plaatselijke Joodse bevolking vermoorde met grootschalige schietpartijen.[10] Deze schietpartijen vonden plaats in bossen, ravijnen of andere meer afgelegen plaatsen in de buurt van de woonplaatsen van deze Joden. Voortzetting van deze moordmethode werd echter als onwenselijk gezien, het had een grote psychische impact op de moordenaars, waar leiders van de Einsatzgruppen steeds meer over klaagden bij hun superieuren.[11] Daarbij was munitie hard nodig voor andere oorlogsinspanningen. Er werd dus gezocht naar een efficiënter moordproces.

Globocnik werd eindverantwoordelijk voor de moord op de Joden in het Generalgouvernement en wat deze bevoegdheden betreft, direct ondergeschikt aan Himmler. Wat andere aangelegenheden betreft was Krüger nog wel zijn meerdere. De verantwoordelijkheden omvatten de algehele planning van de deportaties en de daadwerkelijke uitvoering van de massamoorden, waaronder het bouwen en runnen van vernietigingskampen, het coördineren van de deportaties, het organiseren van de mankracht en het toe eigenen van Joods bezit.[10]Dit alles werd besloten met medeweten en instemming van Adolf Hitler en Hans Frank, de gouverneur van het Generalgouvernement.[12]

Voor de bouw van Bełżec was er geen ervaring met vernietigingskampen zoals hier gebouwd werd. Er was dus ook geen voorbeeld dat gevolgd kon worden. Er waren voordien wel zes instellingen met gaskamers waar mensen met lichamelijke en geestelijke handicaps en psychische stoornissen vermoord werden. Dit programma is later bekend komen te staan als ‘Aktion T4’, vernoemd naar het adres Tiergartenstrasse 4 in Berlijn waar de organisatie van deze operatie gevestigd was. In deze instellingen waren gaskamers waar cilinders koolstofmonoxide gebruikt werden voor de vergassingen. Erhard Wetzel, een 'rasexpert' op het ministerie voor het bezette oosten noemde dit de 'Brack methode' en zag er in een advies geen bezwaar in dit toe te passen op Joden die niet geschikt waren voor arbeid.[13] De 'Brack methode' was afgeleid van Victor Brack, een van de leiders van Aktion T4. 

Ook werd er op meerdere plaatsen geëxperimenteerd met gaswagens, omgebouwde vrachtwagens waarin mensen met uitlaatgassen vermoord werden. Dit werd met name in Chelmno op grotere schaal gedaan. Hier was een landhuis omgebouwd zodat er een min of meer gestroomlijnd moordproces was ontstaan. Tenslotte begon men in de herfst van 1941 in Auschwitz ook te experimenteren met vergassingen. De slachtoffers bij deze experimenten waren in eerste instantie Sovjet krijgsgevangenen. In Auschwitz werd Zyklon B als gas gebruikt.

Globocnik presenteerde tijdens de bijeenkomst op 13 oktober een aantal projecten voor het ‘oplossen van het Jodenvraagstuk’ die hij eerder met Krüger had voorbesproken. Vermoedelijk heeft Globocnik hier toestemming gekregen om verder te gaan met de uitvoering van zijn plannen, waaronder mogelijk ook specifiek de bouw van een vernietigingskamp in Bełżec.[14] De precieze afspraken zijn echter lastig met zekerheid vast te stellen, Himmler bracht zijn opdrachten verbaal over, waardoor er geen documentatie bekend is van de bijeenkomst. Wel is duidelijk dat er vrij snel na de conferentie begonnen werd met de bouw van het kamp. Volgens Stanislaw Kozak, een Poolse arbeider die ingezet werd om mee het kamp op te bouwen, kwamen er in oktober al drie SS’ers naar Bełżec en eisten twintig werkers op. De groep zou op 1 november begonnen zijn met de bouw van de eerste barakken.[15] 

Het selecteren van arbeiders werd overgelaten aan de lokale ‘gmina’, een comité van de lokale gemeenschap bestaande uit de Rooms Katholieke priester in Bełżec, de ‘wójt’ (hoofd van de gmina) en de raadsleden van de gmina. Dit gebeurde op basis van een verplichting waar niet-Joodse inwoners van het Generalgouvernement aan dienden te voldoen om beschikbaar voor werk te zijn voor de bezetter. Arbeiders werden ook betaald voor dit werk.[16]

Omdat medewerkers van Aktion T4 de meeste ervaring hadden met het moorden middels vergassingen, werden ze als ‘experts’ betrokken bij de bouw en later het runnen van het kamp. Dit werd ook verder mogelijk gemaakt doordat het programma in 1941 officieel gestaakt werd. Viktor Brack verklaarde na de oorlog:

”Om het personeel aan het werk te houden, ook in het licht van de behoefte aan een euthanasieprogramma na de oorlog, beval Bouhler me -ik denk na een conferentie met Himmler- om het personeel naar Lublin te sturen en te plaatsen onder het gezag van SS brigadeführer Globocnik.”[11]

Bij de keuze voor Bełżec was waarschijnlijk vooral de logistieke infrastructuur belangrijk. Het kamp werd gebouwd op zo’n halve kilometer van het treinstation. Het terrein, met een oppervlakte van ongeveer zeven hectare, bevond zich aan een uitloper van het spoor aan de voet van de beboste Kozielsk heuvel.[17] De spooruitloper was ten tijde van de Eerste Wereldoorlog door een Oostenrijk-Hongaars houtbedrijf aangelegd.[18] Door gebruik te maken van bestaande infrastructuur hoefde men deze immers niet aan te leggen. De spoorverbinding tussen Lvov en Bełżec (via Rawa Ruska) werd in 1884 in gebruik genomen en tijdens de Eerste Wereldoorlog verlengd. Het werd daardoor de kortste verbinding tussen Warschau en Lviv. Bełżec werd hierbij een belangrijk spoorknooppunt. Het dorp zelf was dunbevolkt, in 1936 woonden er 1.814 mensen.[19] Dit maakte de plaats ook aantrekkelijk voor de nazi’s, aangezien de operatie zo meer buiten het zicht kon plaatsvinden.

Tenslotte was Bełżec ook min of meer het midden tussen gebieden waar veel Joden woonden. Dit ging om de districten Krakau en Lublin in het Generalgouvernement. In augustus 1941 kwam daar Oost-Galicië bij nadat dit gebied door de nazi’s was veroverd op de Sovjets in het kader van Operatie Barbarossa. In Oost-Galicië woonden op dat moment meer dan een half miljoen Joden.[20]

Bij al deze gebeurtenissen is het ook van belang dat de nazi's op 23 oktober 1941 alle emigratie van Joden vanuit het bezette deel van Europa verboden.[21]  De slachtoffers werden hiermee in een steeds onmogelijkere positie gedreven.

De organisatie van Bełżec

Samen met Sobibor en Treblinka vormde Bełżec de vernietigingskampen van ‘Aktion Reinhardt’. De operatie waarbij de Joden uit het Generalgouvernement vermoord werden en hun bezittingen afgenomen werden.[22] De operatie werd (terwijl de operatie al enige maanden gaande was) genoemd naar SS-Obergruppenführer Reinhard Heydrich, de voormalige leider van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) die in mei 1942 overleed na een aanslag door het Tsjechische verzet. Voor deze aanslag was Heydrich nauw betrokken geweest bij de plannen voor de operatie. In nazi termen werd de massamoord de ‘definitieve oplossing van het Jodenvraagstuk’ genoemd. Aktion Reinhardt werd vanuit Lublin aangestuurd door Odilo Globocnik met zijn staf. Het plaatselijke hoofdkwartier van de SS in Lublin was gevestigd in de Julius Schreck Kazerne. Voorheen was dit gebouw als school in gebruik.[23]

Image 28272
Hoofdkantoor van Aktion Reinhard(t), de Julius Schrek Kazerne in Lublin Source Teatr NN
Image 28273
Het huidige Polen met daarop aangegeven de locaties van de concentratie- en vernietigingskampen. Source Marcel Kuster, TracesOfWar

Direct ondergeschikt aan Globocnik was de SS Hauptsturmführer Hermann Höfle, de voormalige leider van Departement IV B van de RSHA en specialist in ‘Joodse Zaken’. Hij werd verantwoordelijk voor de selectie van de juiste mensen om voor Aktion Reinhardt te werken en daarmee ook de aanstellingen bij de vernietigingskampen. Daarnaast werd hij ook belast met de logistieke kant van de Aktion. Hiervoor stond hij in direct contact met betrokken SS- en politie eenheden, ambtelijke organisaties van de nazi’s, de spoorwegen (Ostbahn) en de RSHA. Bij de RSHA stond hij bijvoorbeeld in direct contact met Adolf Eichmann. Höfle was daarnaast ook belast met het innemen en benutten voor nazi doeleinden van Joodse bezittingen.[24] Zowel Globocnik als Höfle waren Oostenrijkers. Mogelijk om de vertrouwelijkheid te bevorderen koos Globocnik er vaak voor om landgenoten aan te stellen met wie hij een verleden in de Oostenrijkse nazi partij had.

Bełżec week als vernietigingskamp zowel functioneel, wat betreft voorzieningen en organisatorisch af van concentratiekampen. Omdat het kamp niet bedoeld was om grote groepen gevangenen voor langere tijd te huisvesten waren er weinig barakken. Tenzij een gevangene geselecteerd werd voor werk, werd men binnen enkele uren na aankomst vermoord. Organisatorisch viel Bełżec dan ook niet onder het SS toezicht op de concentratiekampen.[25]

Vanwege hun ervaring met moord door vergassing werden 98 voormalige medewerkers van Aktion T4 naar Lublin overgeplaatst. Hiervan is van 39 mannen bekend dat ze op enig moment in Bełżec werkzaam zijn geweest.[26] De overgeplaatste Aktion T4 medewerkers die betrokken werden bij Aktion Reinhard kregen bij aankomst een rang in de Waffen SS en het bijbehorende groene uniform, weliswaar zonder SS-runen op de rechterschouder. Meestal werd het T4 burgerpersoneel, met name psychiatrische verpleegkundigen, eerst naar het kamp Trawniki gestuurd voor een twee weken durende training militaire basisvaardigheden.[26] Formeel rapporteerden ze echter niet naar Globocnik maar naar hun Berlijnse superieuren. Wirth werd aangesteld als leider van deze groep.

In eerste instantie was Wirth de commandant van Bełżec, later werd hij inspecteur van alle drie de kampen.Gottlieb Hering nam hierbij de plaats van Wirth als commandant. Hering was in Pirna-Sonnenstein onder meer verantwoordelijk geweest voor het opstellen van vervalste overlijdensberichten.[27] Plaatsvervangend commandant (zowel onder Wirth als onder Hering) was SS-Hauptsturmführer Gottfried Schwarz, die ook specifiek verantwoordelijk was voor kamp II, het deel met gaskamers en massagraven. Schwarz was ook afkomstig van een Aktion T4 instelling, namelijk Grafeneck. Hier was hij evenals SS Oberscharführer Josef Oberhauser werkzaam als brander. Oberhauser zelf was na de bouw de adjudant geworden van Wirth en bleef dat ook nadat Wirth het kamp verliet.[28] Het aantal SS'ers in het kamp was beperkt, geschat wordt dat er zo'n 39 mannen op enig moment een functie in het kamp hadden, waarbij het er vermoedelijk nooit meer dan 20 tegelijk zijn geweest. Dit werd aangevuld met Trawniki's (waarover verderop meer) en Joodse slavenarbeiders.[29]

Naast de hoogstgeplaatste SS'ers duikt ook de naam van Lorentz Hackenholt regelmatig op als een van de beruchtste aanwezigen in Bełżec. Hackenholt was van oorsprong chauffeur maar door zijn technische kennis stelde Wirth hem aan als bediener van de gaskamers. Deze installatie had hij zelf (mede) geplaatst en hij zou dat later ook in Sobibor en Treblinka doen. Andere SS'ers zoals Karl Schluch omschreven hem als meedogenloos en een man zonder persoonlijkheid of eergevoel. Hij dronk veel en was daar ook met opsluiting in de 'bunker', een kleine gevangenis op het SS-terrein buiten het kamp, voor bestraft. Daarbij zou hij ook Joden doodgeschoten hebben die niet op eigen kracht de gaskamers konden bereiken of zelfs slavenarbeiders wanneer hij vond dat deze niet hard genoeg werkten.[30]

In totaal bestond de organisatie van Aktion Reinhard(t) uit zo’n 450 Duitsers en Oostenrijkers. Medewerkers werden verplicht een strenge geheimhoudingsverklaring te tekenen. De vernietigingsoperatie werd aangeduid als geheime staatsaangelegenheid, erover spreken en/of fotograferen van wat zich afspeelde werden streng verboden. Men wilde complicaties zoals bij Aktion T4 voorkomen, waarbij het programma breed bekend raakte en er verzet tegen ontstond.[31] 

Trawniki bewakers

Naast SS’ers en de medewerkers van Aktion T4 was er nog een belangrijke groep daders. Dit waren de zogenaamde Trawniki mannen. Sovjet krijgsgevangenen die in het kamp Trawniki (25 kilometer ten zuidoosten van Lublin) een SS training hadden gekregen om als bewaker ingezet te worden. De meeste van deze mannen werden etnisch als ‘Volksdeutsche’ beschouwd en waren afkomstig uit Oekraïne, de Baltische Staten en de Volga regio in Rusland.[32] Naast Trawniki’s worden ook de benamingen ‘Hiwi’s’ (Hilfswilliger), ‘zwarten’ (naar de kleur van het uniform) of ‘Oekrainers’ regelmatig gebruikt.

De Sovjet krijgsgevangenen die een training kregen, zaten daarvoor in krijgsgevangenen kampen met erbarmelijke leefomstandigheden. Er was doorgaans veel honger in deze kampen en veel Sovjet krijgsgevangenen hebben hun gevangenschap niet overleefd door de slechte behandeling. Wanneer zich de kans voordeed om uit deze kampen te ontkomen door zich min of meer vrijwillig te melden om voor de SS te gaan werken, werd deze door sommigen gegrepen. Op het moment dat men zich vrijwillig meldde wist men echter niet precies waar men terecht zou komen en wat men zou moeten doen.[33]

Nikolai Petrovich Malagon was een van de krijgsgevangenen die in Trawniki getraind werd om als wacht in een vernietigingskamp te werken. Hij verklaarde hier in 1979 het volgende over:

“De geselecteerde krijgsgevangenen en ikzelf werden in drie vrachtwagens gebracht naar de plaats Trawniki in Polen, er werd ons verteld dat we in dit kamp getraind zouden worden als SS bewakers. Toen we aankwamen waren er al andere krijgsgevangenen aanwezig en een kamporganisatie. In totaal waren er ongeveer 300 mannen in het kamp [...] Twee of drie weken na de aankomst in Trawniki legden we een eed van trouw aan Duitsland af en kregen Belgische militaire uniformen [...] Na afloop van de training kregen we de rang van SS bewaker en reikten ze ons identificatiebewijzen gedrukt op zwaar papier uit.”[34]

De belangrijkste taak die ze kregen was bewaking. Dit kon in het kamp zijn, bij de gebouwen net buiten het kamp die gebruikt werden, of bij gevangenen die werkzaamheden buiten het kamp moesten verrichten, zoals het halen van takken uit het bos.[35]

Dat ze hoofdzakelijk bewakingswerk deden maakt ze echter niet minder schuldig dan de in het kamp werkzame SS'ers. Ook Trawniki's stonden bekend om hun geweldadige optreden. Grigorij Nesmejan getuigde hierover:

"Het geweld begon meteen als de Joden uit de wagons kwamen. Geweld werd ook gebruikt om ze de gaskamers in te drijven. Geweld werd zowel door de Duitsers gebruikt als de bewakers. De Joden werden voortgeduwd onder geschreeuw en klappen. Ze werden aangevallen met vuisten en benen, en geraakt met bajonetten, knuppels en zwepen. Dit werd gedaan terwijl de Duitsers en de bewakers brulden. De slachtoffers riepen het uit en huilden."[36]

In andere getuigenissen komt ook aan bod dat de bewakers allemaal dezelfde taken en opdrachten kregen en ingezet werden op verschillende posities. Het is daardoor aannemelijk dat deze getuigenis representatief is voor alle bewakers. De nazi's gaven de bewakers ook nadrukkelijk de opdracht om geweld te gebruiken. Ook het neerschieten van Joden die niet op eigen kracht de gaskamers konden bereiken werd voor een deel aan ze overgelaten. Wel verklaren bewakers dat ze het risico liepen zelf vermoord te worden als ze orders weigerden.[36] Het is bekend dat bewakers ook geweld van de nazi's te verduren kregen. Dit varieerde van zweepslagen tot moord. In juli 1942 is een viertal net aangekomen bewakers dood geschoten, mogelijk omdat ze van plan waren te ontsnappen. Een soortgelijke situatie deed zich begin april 1943 voor waarbij een recent aangekomen groep bewakers wilden ontsnappen. Ditmaal werden er 16 bewakers doodgeschoten. Daarnaast zijn er getuigenissen van het doodschieten van bewakers vanwege dronkenschap,diefstal of het vertellen over wat zich afspeelde in het kamp tegen inwoners van Bełżec.[37]

Bewakers profiteerden mee van de Joodse bezittingen die het kamp in kwamen. Er werden spullen van waarde gestolen door bewakers, die dit vervolgens ook weer gebruikten in ruilhandel met inwoners van Bełżec, ook al was dit contact officieel verboden. Zo wisten bewakers hiermee aan etenswaren te komen, drank en andere zaken. Ook kwam het voor dat lokale vrouwen betaald werden voor seks. Daarbij zijn ook verhalen bekend van relaties tussen bewakers en inwoonsters waar soms ook kinderen uit voort kwamen.[38]

Tijdens de bouw van het kamp werden ongeveer 60 Trawniki's betrokken. Ze verrichten werkzaamheden om het kamp te camoufleren, het plaatsen van hekken en het uitgraven van de eerste massagraven. Nog voor de opening van het kamp werd deze groep terug gestuurd naar het Trawniki kamp en vervangen door een nieuwe groep.[35] Er wordt geschat dat er bij de in gebruik name van Bełżec zo'n 90-100 Trawniki bewakers waren, wat op zou lopen tot 120-130 in de zomer en herfst van 1942 toen het kamp op maximale capaciteit gebruikt werd. Tijdens de afbraak liep het aantal terug tot zo'n 60-70. Er vonden regelmatig bezettingswisselingen plaats waardoor in totaal mogelijk 400 wachters op enig moment in Bełżec gewerkt hebben.[39]

De bouw van Bełżec

In eerste instantie werd de bouw van het vernietigingskamp geleid door SS Oberscharführer Josef Oberhauser.[40] Medio december 1941 kwam SS Hauptsturmführer Christian Wirth aan in Bełżec, hij werd aangesteld als commandant van het kamp met Oberhauser als zijn adjudant.[20] Zowel Oberhauser als Wirth waren afkomstig van Aktion T4.

Voor zover bekend is er door Globocnik niemand uit zijn staf bij de bouw van het kamp ingezet. De organisatie had hierdoor een zekere zelfstandigheid.[41] De inzet van T4 medewerkers kwam hierbij dus goed uit om in anonimiteit en tot op zekere hoogte in het geheim te werken. 

Meerdere bij de bouw betrokken personen hebben na de oorlog getuigenissen over hun werk afgegeven. Hierdoor is het mogelijk om een beeld te vormen hoe het kamp er in de eerste periode uitzag. De Poolse arbeiders bouwden drie barakken. Een barak met een lengte van 50 meter direct naast het spoor die vermoedelijk als wachtruimte gediend heeft. Daarnaast werd een barak met een lengte van 25 meter lengte gebouwd. Dit was vermoedelijk de barak waar vrouwen en kinderen zich uit moesten kleden. Van deze barak liep een afgesloten gang naar een kleinere barak, iets verder in het kamp gelegen. Deze derde barak was waar de gaskamers waren.[42]

De houten barak waar de gaskamers zich bevonden was 12 meter lang en 8 meter breed. De barak was verdeeld in een gang en drie gaskamers. Er werd geprobeerd de gaskamers zo luchtdicht mogelijk te maken. De wanden waren gemaakt van houten platen aan 2 kanten en tussen de platen werd zand gestort. De vloer en wanden werden daarnaast bedekt met plaatstaal tot een hoogte van 1,10 meter en daarboven werd teerpapier gebruikt. Iedere gaskamer had een deur in de buitenmuur en een deur naar de gang van de barak. Deuren waren van hout en konden alleen van buiten geopend worden. Ook werden deuren zo luchtdicht mogelijk gemaakt met rubber. Deuren konden vergrendeld worden met een houten balk die met ijzeren haken op hun plek gehouden werden om weerstand te bieden als er van binnen uit druk op de deuren werd gezet.[43]

De Duitsers deelden hun bedoelingen niet met de Poolse arbeiders. Door de beschrijving van leidingen die via de vloer en muren iedere kamer binnen gingen is het wel duidelijk dat het om gaskamers moet gaan. Daarnaast werd ook beschreven hoe deze barak een houten platform van ongeveer een meter hoogte had aan de kant waar de buitendeuren zich bevonden. Van dit platform liep een smalspoor dat leidde naar een kuil in de uiterste noordoostelijke hoek van het kamp. Sovjet krijgsgevangenen die een SS-training in het Trawniki kamp hadden gevolgd groeven deze kuilen en plaatsten hekken met prikkeldraad rond het kamp. De drie barakken waren voltooid omstreeks 22 december 1941 waarna de Poolse arbeiders mochten vertrekken.[43] Tijdens de kerstdagen was er slechts een enkele SS'er aanwezig met een groep Trawniki's. De meeste anderen vierden thuis kerst met hun familie en keerden in januari weer terug.[44]

Voordat Christian Wirth naar Bełżec was gekomen, bezocht hij eerst nog vernietigingskamp Chełmno en plaatsen in de Sovjet-Unie. Hier werden speciale gaswagens ingezet in het moordproces. Wirth wilde hier kennis van nemen om te leren over de werking ervan. Samen met zijn ervaring in Aktion T4, waar cilinders koolmonoxide in de gaskamers gebruikt werd, kwam hij tot zijn eigen variant hierop. Hij wilde niet van private leveranciers op grote afstand van Bełżec afhankelijk zijn voor de levering van het gas. Door de grote hoeveelheden die nodig waren, kon dit de gewenste geheimhouding in gevaar brengen. Ook zou de oorlogssituatie in de toekomst er mogelijk voor kunnen zorgen dat leveringen bemoeilijkt zouden worden. Hij wilde dit in eigen hand houden. Om dit te bereiken zocht hij naar een mogelijkheid om uitlaatgassen van een automotor te gebruiken die liep op goed verkrijgbare brandstof.[45]

SS-Scharführer Erich Fuchs, was werkzaam in de ‘Aktion T4’ instelling in Bernburg toen hij met een groepje van acht tot tien man geselecteerd werd door Wirth om in Bełżec te gaan werken. Hij verklaarde na de oorlog dat hij de douchekoppen in de gaskamers had aangebracht. Deze douchekoppen dienden slechts als vermomming en werden niet aangesloten op een waterleiding. Zo moest het voor de slachtoffers tot het laatst lijken dat ze naar een badruimte werden geleid om te proberen onrust te voorkomen.[46]

Voordat de gaskamers operationeel werden, werd er nog korte tijd een gaswagen gebruikt. Dit was een vrachtwagen die bij een garage in Tomaszów Lubelski omgebouwd was. Monteur Kazimierz Czerniak verklaarde dat de Duitsers zelf een apparaat gemaakt hadden om de uitlaatgassen in de luchtdichte kamer van de vrachtwagen te krijgen.[47] Czerniak zou later ook buizen en aansluitingen leveren voor de gaskamers.[48]Het gebruik van de gaswagen voor de moord van Joden werd later ook bevestigd door SS'er Kurt Franz.[49]

Op bevel van Christian Wirth werden gehandicapte mensen uit de buurt van Bełżec en Tomaszow Lubelski vermoord in deze verbouwde vrachtwagen. De gaswagen maakte ook ritten naar de Gestapo gevangenis in Zamość en Poolse politieke gevangenen werden er vervolgens in vergast. Hun lichamen werden langs de weg naar Bełżec achtergelaten.[47]

Het gebruik van de gaswagen was voor de nazi’s niet geheel naar wens. De vrouw van SS-Scharführer Erich Fuchs sprak in een getuigenis in 1966 over een brief die ze van haar man had gekregen:

“Hij legde me gedetailleerd uit dat hij de vergassingsinstallatie in Bełżec en later ook in de andere kampen, Sobibor en Treblinka, had aangelegd. Hij vertelde dat ze eerst met een gaswagen reden, de uitlaatgassen werden hierin geleid. Maar het duurde te lang. Ook waren de Joden zeer onrustig in het voertuig.”[50]

Na het tijdelijke gebruik van gaswagens werd er een motor van een pantserwagen[51] in een schuurtje naast de gaskamer geplaatst. Van dit schuurtje liep een pijp naar de barak met de gaskamers waar het gas door ging.>De motor die later in gebruik werd genomen voor de vergassingen, beschikte over een speciaal filter om het gas en de rook die van de motor kwam te scheiden. Ook zou er een speciaal getest brandstofmengsel gebruikt zijn wat het beste geschikt was voor het beoogde doel.[52] Wirth ging vervolgens experimenteren om de meest efficiënte manier te vinden om de transporten af te handelen.[53]

Na het vertrek van de Poolse arbeiders kwam een groep Joodse gevangenen naar het kamp om de werkzaamheden te voltooien. Eind februari 1942 waren hun werkzaamheden voltooid en begonnen de experimenten om het moordproces vorm te geven. Er kwamen twee of drie “kleine” transporten van treinen met vier tot zes goederenwagons. In iedere wagon zaten tussen de 100 en 250 joden. Deze experimenten vonden verspreid over een aantal dagen plaats. Als laatste kwamen de joden aan de beurt die de bouwwerkzaamheden hadden verricht. De vergassingsinstallatie was op dit moment nog niet geheel gereed. Er werd daardoor gebruikgemaakt van cilinders met koolmonoxide als vervanging. Mieczyslaw Kudyba, een in Bełżec woonachtige Pool, getuigde hierover:

“De Duitsers namen een groep Joden uit Lubycze-Krolewska en bracht ze met de auto naar het Bełżec kamp. Een Jood uit die groep vertelde me dat hij een tijd in het kamp was om dennenbomen neer te halen. Op een dag werden de Joden de barak in gedreven. Deze Jood wist zich echter te verstoppen en later te ontsnappen. Terwijl hij zich verstopte, hoorde hij lange schreeuwen uit de barak waar de Joden in opgesloten zaten en later stilte. Ik hoorde dat de ontsnapte Jood later door de Duitsers gevonden en vermoord is.”[54]

Het kamp was afgezet met een dubbele rij hekken van prikkeldraad. Het hek dat langs het doorgaande spoor stond was ingevlochten met takken van bomen zodat passerend treinverkeer geen inkijk in het kamp had. Dit werk werd door Trawniki bewakers gedaan. Ook de gang tussen de barak waar slachtoffers zich uit moesten kleden en de gaskamers werd op deze manier gecamoufleerd. Hierdoor hadden slachtoffers geen zicht op de massagraven terwijl ze hun dood tegemoet gingen. Op meerdere plekken in het kamp stonden wachttorens. In het zuidoostelijke deel stond deze vermoedelijk op een oude Sovjet bunker. Ook was er een wachttoren in het noordoostelijke deel en in het zuidwestelijke deel bij de toegang van het perron. Het kamp bestond uit twee delen. Het lager gelegen Kamp 1 waar de transporten aankwamen en het hoger gelegen Kamp 2 waar de gaskamers en massagraven waren.[55]

Buiten het kamp werden ook enkele huizen gevorderd van de Ostbahn. Een van deze huizen werd de 'Kommandantur' van Wirth met zijn woonruimte en kantoor. Het andere gebouw werd gebruikt om SS’ers in onder te brengen. Daarnaast werden enkele SS’ers ondergebracht in Kessler’s molen, die eerder nog gediend had om dwangarbeiders onder te brengen. Naast de Kommandantur was bovendien nog een huisje waar een kantoor ten behoeve van de kampadministratie was ingericht.[56] Ook was op dit terrein een barak gebouwd waar 12 tot 14 Joodse vrouwen uit Duitsland werden ondergebracht. Deze vrouwen moesten bijvoorbeeld koken, schoonmaken en wassen voor de SS’ers. Ze waren bang dat de vrouwen hun zouden besmetten met ziektes en daarom werd ze verboden in het kamp te komen en werden ze erbuiten gehuisvest.[57]

De eerste deportaties, het moorden op grote schaal begint

In februari 1942 begonnen de voorbereidingen voor de deportaties in het Lublin district. Het getto van Lublin werd in 2 delen gesplitst. Het ene deel voor Joden die geschikt werden geacht, het andere deel voor Joden die dat niet werden. Ook kwamen in deze periode transporten aan met Tjechische Joden aan in het Lublin district vanuit Theresienstadt.[58] Tegelijkertijd met de voorbereidingen in Lublin werden ook in Lviv voorbereidingen getroffen voor de transporten naar Bełżec. Ook hier werden selecties gedaan op basis van geschiktheid voor arbeid.[59] 

Begin maart liet Hermann Höfle aan lokale autoriteiten weten dat hij dagelijks vier of vijf transporten bestemd voor Bełżec kon ontvangen. Hierbij bestond de mogelijkheid om een onderscheid te maken en alleen de Joden naar Bełżec te transporteren die niet voor werk geschikt waren. De Joden die naar Bełżec gebracht werden, zouden nooit meer in het ‘Generalgouvernement’ terugkeren. Dat is in ieder geval de strekking van een document van Dr. Richard Turk, hoofd van het Departement voor Bevolkingszaken en Welzijn.[60]

Op het moment dat Bełżec in gebruik genomen werd, kon er nog niet gesproken worden over een voltooid kamp. In de eerste maanden bleef er gewerkt worden aan de faciliteiten. In het begin moesten de slachtoffers zich bijvoorbeeld uitkleden op het perron en hun kleding in de wagons achterlaten. Vervolgens kwam de eerste uitkleed barak in gebruik en werden mannen en vrouwen hier gezamelijk in gestuurd. Pas later waren er aparte barakken voor mannen en vrouwen.[61]

Image 28290
Kampplattegrond circa mei 1942 door W. Rutherford Source ARC
Image 28323
Joden bij een deportatie naar Bełżec vanuit de getto in Kołomyja. Deze deportaties begonnen op 3 april 1942. Source Majdanek Museum

Na het uitkleden gingen de mannen het eerst de gaskamer in. Er werd gevreesd dat ze in opstand zouden kunnen komen en op deze manier werd geprobeerd dat te voorkomen. De vrouwen werden eerst nog volledig kaal geschoren voordat ook zij de gaskamer in gedrreven werden. Dit kaalscheren werd gedaan door Joodse gevangenen.[62]

Chaim Hirszman, een van de twee gevangenen die later getuigde over zijn ervaringen geeft echter een iets ander beeld:

"Na 40 minuten gingen we de gaskamer binnen en namen de lichamen naar een speciale [...] (hier ontbreken woorden in de getuigenis) [...] en scheerden het haar van de hoofden, wat later in zakken gedaan werd, die de Duitsers weghaalden. [...] Bij een van de transporten vanaf de gaskamer was het lichaam van mijn vrouw en moest ik haar haar afscheren."[63]

Het is door de weinige overlevenden niet vast te stellen hoe gebruikelijk het was dat slachtoffers na vergassing werden geschoren in plaats van vooraf. De werkwijze kan in een bepaalde periode veranderd zijn of er kunnen andere praktische redenen aan ten grondslag liggen. 

Het eerste grote transport dat naar Bełżec kwam viel ook buiten het kamp op. De Poolse stationschef van Bełżec[64] Alojzy Berezowski getuigde hierover:

“Het eerste transport met Joden kwam rond maart 1942, in de avond, bestaande uit zo’n vijftien wagons. De trein werd vervolgens doorgeleid naar het kamp en later die avond, rond negen uur in de avond, hoorde ik vanuit mijn appartement bij het station het bloedstollende gehuil van kinderen, vrouwen en mannen afkomstig uit het kamp, vermengd met het geluid van geweren en machinegeweren… Pas toen realiseerden we dat dit een dodenkamp was voor Joden.”[65]

Bij het begin van de deportaties naar Bełżec in 1942 had men nog niet door welk lot daar te wachten stond. Door de ervaringen van 1940-1941 werd Bełżec in eerste instantie nog geassocieerd met de werkkampen en had men nog niet door dat het om een vernietigingskamp ging.[66]

In de eerste week kwamen er één of twee transporten per dag aan, elk met zo’n 1.000 tot 1.500 Joden. De meeste van deze transporten kwamen uit Lublin en Lvov. Er kwamen ook nog grotere transporten naar Bełżec in de beginperiode. Er zijn transporten bekend vanuit Piaski en Izbica met elk meer dan 2.000 Joden. Het grootste bekende transport in het voorjaar van 1942 was afkomstig uit Stanisławów in Galicië met ongeveer 4.000 slachtoffers.[67] Deze grotere transporten konden niet in een keer afgehandeld worden. De eerste gaskamers hadden een maximale capaciteit van 240 personen per kamer.[68] In dergelijke gevallen werd telkens een deel van de wagons het kamp ingereden terwijl de rest van de wagons op station Bełżec moest wachten. Een in Bełżec werkzame machinist, Michał Kuśmierczyk, verklaarde hier later over:

“Aan het einde van maart 1942 kwamen de eerste transporten met Joden aan in Bełżec uit de richting van Lublin en later vanuit Lublin en Rava Ruska. Eerst kwamen er twee transporten per dag, later werd dat uitgebreid naar drie. In sommige gevallen kwamen er vier of zelfs vijf transporten aan. In die gevallen waren er wel veel lege wagons. In de gemiddelde wagon waren 100 tot 120 mensen. Het transport bestond uit 40 tot 60 wagons. De eerste transporten waren zo volgepakt met mensen, toen waren er geen lege wagons. Ik herinner me dat ik uit nieuwsgierigheid aan de afhandelaren in Bełżec vroeg hoeveel Joden er in het transport zaten, ze vertelden me dat het 1.800 mensen waren.”[67]

De transporten werden uitgevoerd door de Generaldirektion der Ostbahn (GEDOB). De GEDOB bracht de kosten van de transporten in rekening bij de RSHA die vanuit de ingenomen bezittingen van Joden in de 'Aktion Reinhard(t)' de rekeningen betaalden. De vergoedingen waren zeer specifiek vastgesteld. Kinderen jonger dan vier jaar oud werden gratis vervoerd en  voor oudere kinderen werd de halve prijs gerekend ten opzichte van volwassenen. Er was zelfs een korting afgesproken voor transporten met meer dan 400 personen.[69]

Poolse machinisten namen het grootste deel van de deportatietransporten voor hun rekening, ze brachten de treinen naar het station in Bełżec. Vervolgens werden door de Duitse spoorwegmedewerker Rudolf Göckel de transporten van het station het kamp ingereden.[70]

Een belangrijk element in de afhandeling van transporten was het misleiden van de slachtoffers. Wirth besteedde hier erg veel aandacht aan. Men moest vooral niet te snel doorhebben dat men enkel naar Bełżec gebracht was om vermoord te worden. De indruk werd dus gewekt dat men in een doorgangskamp terecht was gekomen vanwaar men naar een werkkamp verder in het oosten zou gaan. Totdat de slachtoffers in de (als douches vermomde) gaskamer stonden werd gepoogd deze indruk zo goed mogelijk te wekken.[53]

SS-Unterscharführer Karl Alfred Schluch, eerder werkzaam in de ‘Aktion T4’ instellingen in Grafeneck en Hadamar verklaarde:

“In de ochtend of tussen de middag werden we door Wirth, Schwarz of Oberhauser geïnformeerd dat er spoedig een transport met Joden zou aankomen. Het leeghalen van de goederenwagons werd gedaan door een groep Joodse gevangenen onder aanvoering van hun Kapos. Twee of drie Duitsers van het kamppersoneel hielden hier toezicht op. Het was mijn taak om dat toezicht te houden.”[71]

“Na het leeghalen van de wagons werden de Joden naar de appelplaats geleid. Tijdens het uitstappen werd de Joden verteld dat ze in een doorgangskamp waren en dat ze eerst gingen badeen voor reiniging en desinfectie. Deze aankondiging werd gedaan door Wirth en vertaald door een Joodse Kapo. Hierna werden de Joden naar de barak gebracht waar ze zich moesten uitkleden.”[71]

Kurt Franz beschreef dit proces min of meer hetzelfde, maar voegde er ook aan toe:

“Ik kan nog steeds horen hoe de Joden na Wirths speech applaudiseerden. Ik ben er daardoor van overtuigd dat de Joden Wirth geloofden.”[72]

Over het algemeen vond het afhandelen van transporten alleen overdag plaats. Kwam er een transport in de nacht aan dan bleef deze op het station staan en werden de wagons de ochtend erna het kamp ingereden. De treinen werden gedurende de nacht bewaakt om te verhinderen dat iemand zou ontsnappen of de plaatselijke bevolking in de buurt van de trein zou komen.[73]

Daarnaast werd alles ook op een zo hoog mogelijk tempo gedaan om slachtoffers zo min mogelijk de kans te geven zich bewust te worden van hun omgeving. Men werd opgejaagd en kampmedewerkers lieten slachtoffers rennen om hun oriëntatie verder te belemmeren. Door deze desoriëntatie was immers ook de kans op verzet het kleinst. Een bijkomend effect van het gehaaste moordproces is dat er ook simpelweg sneller gewerkt werd zodat er ook sneller capaciteit voor een volgend transport was.[53]

Aleksander Zsmigdow, bewaker en onderdeel van de groep Trawniki’s, getuigde over het vervolg:

"De eerste tientallen Joden gingen erg kalm. Eerst kwamen ze in de gang naar de gaskamers en toen kregen ze door dat ze vermoord zouden worden en begonnen ze te schreeuwen. De Joden achter hun duwden echter naar voren. Op deze manier zorgden bewakers ervoor dat de meeste Joden zonder veel moeite de gaskamer in gingen. Vanaf dat moment was er vanuit de gaskamers vooral geroep te horen, het gehuil van kinderen en andere verschrikkelijke kreten van de slachtoffers die de gaskamers ingedreven werden.”[74]

Karl Alfred Schluch getuigde verder over de gang van zaken bij de vergassingen:

“Nadat de Joden in de gaskamers waren, werden de deuren gesloten door Hackenholt of door de Oekrainers die hem ondersteunden. Dan zette Hackenholt de motor aan die het gas aanvoerde. Na vijf tot zeven minuten -en dat is maar een schatting- keek iemand door een klein raampje om te controleren dat iedereen dood was. Pas dan werden de deuren geopend en de kamers eerst geventileerd. Na het ventileren van de gaskamers ging een groep Joodse arbeiders binnen onder aanvoering van hun ‘Kapo’ en haalde de lichamen uit de gaskamers. De Joden in de gaskamers waren strak opeen gepakt. Hierdoor lagen de lichamen na de vergassing niet op de vloer maar door elkaar en alle kanten op. Sommige waren geknield, afhankelijk van hoeveel ruimte ze hadden. De lichamen waren bevuild met modder, urine of met spuug. Ik zag dat de lippen en punten van de neuzen een blauwige kleur hadden.”[75]

Eduard Łuczyński, een Poolse inwoner van Bełżec, kende Własiuk, een Trawniki die onder Hackenholt werkte in de gaskamers. Zodoende getuigde hij later wat Własiuk hem verteld zou hebben. Op het moment van de getuigenis was Własiuk niet meer in leven:

“Nadat de deuren geopend waren, kwam het voor dat sommige mensen, volwassenen en kinderen, nog leefden. Van de volwassenen waren enkel nog in leven wie hun gezicht toevallig bij een scheur in de muur hadden waar lucht door naar binnen kwam, en bij de kinderen degenen die op de vloer lagen. In die gevallen vermoorden de ‘zwarten’ degenen die nog leefden.”[76]

In de plannen van Wirth, werd veel van het werk in het moordproces door Joden zelf gedaan. Bij transporten werden doorgaans enkele tientallen sterk uitziende Joden geselecteerd voor het werk, zoals het verslepen van de lichamen om de gaskamers te legen. In eerste instantie werden de lichamen (eveneens door geselecteerde Joden) begraven in grote massagraven. Hierbij kwam het voor de daders goed uit dat zich op het terrein van het kamp reeds kuilen bevonden die eerder als tankgrachten gegraven waren in de tijd van de werkkampen.

Daarnaast werden Joden ook ingezet om kleding en andere eigendommen van de slachtoffers te sorteren. De opslag van deze goederen was net buiten het kamp, in de locomotiefloods. Deze loods was eerder gebruikt voor huisvesting van een werkkamp. Het gebouw is nog altijd aanwezig, hoewel het dak enige jaren geleden verdwenen is. Heinrich Unverhau, voorheen werkzaam in Hadamar, had hier de leiding:

“Omdat ik in de instellingen verantwoordelijk was voor het sorteren en verzamelen van de kleding, stelde Wirth me aan in de locomotiefloods, hier was het kledingdepot. Ik hield hier toezicht. De orders kwamen van Wirth. Daarbij adviseerde Fichtner -als kampboekhouder- me ook wat bewaard moest worden. Ik had Joodse Kapos ter beschikking die Joden selecteerden om hier te werken, dit varieerde tussen de 25 en 40 mannen. Ze werden bewaakt door Oekrainers, ik had niets te maken met de bewakers -iets bespreken met de bewakers was bijna onmogelijk, want ze spraken geen Duits.”[77]

Hierbij werden eventuele verborgen waardevolle spullen en geld uit de kleding en andere laatste bezittingen  van de slachtoffers gehaald en werden sporen van de herkomst van de kleding (zoals Davidsterren) verwijderd. De verzamelde kleding werd gesorteerd en gebundeld. Twee maal per week werden goederen naar het Alte Flugplatz kamp in Lublin gestuurd waar het opnieuw gesorteerd en gecontroleerd werd.[78] 

In het begin werden Joden die in het kamp werkten vaak al na een dag vervangen en zelf vermoord. Daarnaast werden er Joden in het kamp tewerkgesteld met specifieke bekwaamheden. Kleermakers, schoenmakers, timmermannen en andere vaklieden werden wel langer in leven gelaten en moesten werken voor het (SS) kamppersoneel en hun Oekraïense hulpkrachten (hierover later meer). Deze gevangenen werden ook wel Hofjuden genoemd. Er was een strikte scheiding tussen de Hofjuden en de Joden betrokken bij het vernietigingsproces.[79] De scheiding werd bereikt door een afzetting met prikkeldraad, boomstammen en takken tussen de twee kampdelen. Daarbij werden de Joodse gevangenen ook in barakken gehuisvest in het kampdeel waar ze moesten werken.[80] Bij deze barakken in het 'Sonderkommando', het deel van het kamp met de gaskamers, werd ook een galg geplaatst. Hier werden gevangenen geexecuteerd die probeerden te ontsnappen of om andere redenen gestraft werden door de nazi’s.[81]

Bij de transporten zaten ook mensen die slecht ter been waren of anderszins niet in staat waren zelf naar de gaskamers te lopen. Ook overleden er mensen al tijdens het transport. SS-Unterscharführer Robert Juhrs, eerder werkzaam bij de ‘Aktion T4’ instelling in Hadamar, getuigde hoe er met die gevallen omgegaan werd:

“Ik moest ooit een keer Joden doodschieten. De wagons van het transport waren overvol, sommige Joden konden niet lopen. Misschien, in het tumult, waren er wat Joden naar de grond geduwd en vervolgens vertrapt. Er waren daardoor wat Joden die op geen enkele manier zelfstandig naar de uitkleedbarak konden gaan. Gottlieb Hering gaf me een order om deze Joden dood te schieten. Hij zei me: “Juhrs, breng deze Joden meteen naar kamp twee en schiet ze daar dood.” De Joden werden naar de poort van kamp twee gebracht door een groep Joodse werkers en daar overgenomen door een andere groep Joodse werkers. Ik herinner me zeven Joden, mannen en vrouwen, die naar de kuil gebracht werden. Het is lastig om te omschrijven hoe ze eraan toe waren na hun lange reis in de onvoorstelbaar volle wagons. Ik beschouwde het doden van deze mensen op deze manier als genade en verlossing. Ik schoot met een machinegeweer op deze Joden terwijl ze op de rand van een massagraf stonden. Ik richtte direct op hun hoofden zodat ze meteen dood zouden zijn. Ik ben absoluut overtuigd dat niemand op dat moment niemand enig lijden heeft gevoeld.”[82]

De massagraven bevonden zich aan de noordelijke en oostelijke kant van het kamp. De eerste graven waren gegraven door de ‘Trawniki’s’. Deze eerste massagraven waren ongeveer 20 meter lang, 5-6 meter breed en 4-5 meter diep. Latere massagraven werden gegraven door Joodse gevangenen.[83] In deze periode werd het smalspoor nog gebruikt om de lichamen uit de gaskamer naar de massagraven te brengen. Latere massagraven zouden dichter bij de gaskamers uitgegraven worden om het proces te versnellen.[81]

Voordat de lichamen in de massagraven terechtkwamen, werd nog gezocht naar eventuele laatste waardevolle zaken die ruw verwijderd werden. Karl Schluch verklaarde daarover:

“De ‘tandartsen’ verwijderden ringen en trokken gouden tanden uit. De bezittingen die zo verzameld werden, werden in een doos gegooid die daar stond. Daarna werden de lichamen in de grote graven gegooid.”[74]

Franz Stangl bezocht kort voor zijn aanstelling als commandant van Sobibor het kamp in Bełżec in april 1942. Journaliste Gitta Sereny sprak enkele malen met hem over dit bezoek. Zijn verhalen over dit bezoek lopen wat uiteen, maar geven een indruk van wat de ervaring van een bezoek aan Bełżec geweest moet zijn:

“Ik kan je niet beschrijven hoe het was. Ik kwam met de auto aan. Bij aankomst kwam je eerst langs het station van Bełżec, aan de linkerkant van de weg. Het kamp was aan dezelfde kant maar op een heuvel. De ‘Kommandantur’ was op 200 meter afstand, aan de andere kant van de weg. [...] De stank… Oh God, de stank. Die was overal. Wirth was niet in zijn kantoor. Ik herinner me dat ze mij hem brachten… Hij stond op een heuvel, naast de kuilen… de kuilen…vol… ze waren vol. Ik kan het niet zeggen, geen honderden, duizenden, duizenden lijken… Oh God.”[84]

De tweede getuigenis van Stangl over dit bezoek geeft iets andere details:

“Wirth was niet in zijn kantoor, er werd me verteld dat hij in het kamp was. Ik vroeg of ik daarheen moest gaan, ze zeiden me: "Ik zou niet gaan als ik jou was - hij is buiten zinnen van woede. Het is niet gezond om in zijn buurt te komen.” Ik vroeg wat er aan de hand was. De man die ik sprak zei dat een van de kuilen overstroomd was. Er waren te veel lijken in de kuil gegooid en het rottingsproces was versneld, zodat vloeistoffen van onder de lichamen naar boven drukten waardoor er lichamen van de helling afrolden. Ik zag er een aantal - oh God, het was verschrikkelijk.”[85]

Tussen midden-maart en midden-april 1942 zouden ongeveer 26.000 Joden naar Bełżec gedeporteerd worden. Daarnaast werden ook ongeveer 1.500 Joden doodgeschoten tijdens razzia’s en dergelijke voordat men het kamp zou bereiken.[86]

Eind april/begin mei verliet een groot deel van het personeel het kamp, waaronder de kampleiding. Voor Wirth vertrok was zijn laatste taak ervoor zorgen dat de laatste 50 Joden die in het kamp werkten doodgeschoten of vergast werden. Hierna reisde Wirth naar Berlijn, volgens Joseph Oberhauser zonder dat Globocnik daarvan op de hoogte was. Op dat moment waren alleen nog zo’n 20 Trawniki bewakers en SS-scharführer Feix in het kamp aanwezig. Wirth en zijn staf keerden vervolgens halverwege mei terug in het kamp en werden de werkzaamheden hervat.[87]

In het voorjaar van 1942 was het al ongewoon vroeg erg warm, waardoor er al snel veel stank van de lichamen in de massagraven kwam omdat de lijken sneller aan het rotten waren. Dit was dusdanig dat in passerende treinen geadviseerd waren ramen gesloten te houden en het civiele bestuur zich beklaagde bij de kampleiding. Er werd geprobeerd iets aan de situatie te veranderen, allereerst door chloor over de lichamen in de massagraven te gooien. Toen dit weinig resultaat had werden graven met een cementlaag afgedekt. Door de gasvorming in de graven brak deze na enige tijd echter open. Vervolgens begon men te experimenteren met verschillende procedures voor lijkverbranding. Het zou echter nog tot november duren voordat men een procedure vond die het gewenste resultaat had.[88] 

De buitenwereld hoort over Bełżec

Over de Aktion Reinhardt kampen wordt vaak gezegd dat het afgelegen plekken waren, ver van de bewoonde wereld. Zoals uit de getuigenissen hierboven ook wel blijkt, was dat allerminst het geval bij Bełżec. De rand van het kamp was zelfs op zo’n 150 meter van het dichtstbijzijnde bewoonde huis gelegen, waar plaatselijke inwoners gevestigd waren.[17] Het vernietigingskamp bevond zich dus erg dicht bij een kleine gemeenschap en men zag, hoorde en rook wat er gaande was. Misschien niet alles tot in elk detail. Maar de kern van wat er gaande was, heeft doorgedrongen tot vele omstanders. Daarbij is het ook zeer denkbaar dat getuigen er onderling over spraken. Ook met mensen in omliggende gemeenschappen.

Het duurde dan ook niet lang of de eerste berichten over wat zich in Bełżec afspeelde, kwamen naar buiten. 16 april 1942, zo’n maand na aanvang van het moorden, publiceerde het Poolse verzet in hun Biuletyn Informacyjny de eerste berichten dat in Bełżec massamoord met gifgas gaande was. Dit artikel kreeg nog weinig prioriteit en werd geplaatst aan het einde van de binnenlandse berichten. Op 30 april volgde in dezelfde publicatie een uitgebreider en prominenter artikel, waarin Bełżec -naast diverse andere plaatsen- specifiek als plaats van massamoord benoemd werd. Ook werd hier duidelijk gemaakt dat het vooral om Joodse slachtoffers ging. Op 3 juni volgde voor het eerst een uitgebreider verslag van wat er in Bełżec gaande was. Het Biuletyn Informacyjny sprak over 70.000 mensen die reeds naar Bełżec gedeporteerd waren en dat mensen massaal vermoord werden. De informatie waar het verzet over beschikte waren onder meer het exacte aantal transporten, het aantal SS’ers en ander kamppersoneel waarbij Christian Wirth ook specifiek bij naam werd genoemd.[89]

Een intern document van het verzet spreekt ook over een gevangenenopstand op 13 juni 1942:

“Toen de Joden opgedragen werden de lichamen van vermoorde vrouwen en kinderen te verplaatsen… vielen ze de ‘Wachmannschaft’ aan, waardoor de hele staf gealarmeerd werd en begon een gevecht waarbij vier tot zes Duitsers gedood werden en bijna alle Joden. Enkelen wisten te ontkomen.”

Dit bericht is later nooit bevestigd aangezien er niemand de oorlog overleefd heeft die in deze periode naar Bełżec gedeporteerd is.[90]

De berichten wisten ook de Poolse regering in London te bereiken en de BBC radio uitzendingen maakten vervolgens in juni al melding van de massamoord die gaande was. Naast Bełżec werd ook bericht over Chelmno.[91] Natuurlijk wil bekendheid bij ondergrondse groepen bekend was dat iedereen er toegang toe had. In meer afgelegen plaatsen of plaatsen op grotere afstand drongen berichten over het kamp minder snel door dan in nabij gelegen plaatsen of plaatsen waar het verzet actiever aanwezig was.

De tijdelijke sluiting en verbouwing

Terwijl het kamp in gebruik was, werden er enkele malen barakken bijgebouwd. Dit kwam dan voort uit een uitbreiding van het aantal bewakers, het inzetten van meer Joodse gevangenen in de werkzaamheden in het kamp of voor opslag van geroofde spullen.

Medio juni werden de deportaties naar Bełżec (en ook Sobibor) gepauzeerd. De Wehrmacht was aan een offensief begonnen en het spoor werd daarom vrijgehouden om voorrang te geven aan militaire transporten. De bedoeling was dat deze onderbreking na twee weken voorbij zou zijn, maar uiteindelijk duurde het langer.[92]

Deze pauze werd ook gebruikt om veranderingen in het kamp aan te brengen. Deze werkzaamheden werden op een hoog tempo uitgevoerd tussen 18 juni en 7 juli. Voor het werk werden Joodse gevangenen en Trawniki’s ingezet. De eerste houten gaskamers werden in deze periode afgebroken en een nieuw gebouw van stenen en beton werd geplaatst. Ook bij de nieuwe gaskamers werd zoveel mogelijk geprobeerd de indruk te wekken dat het om een badhuis ging. De nieuwe gaskamers hadden een fors grotere capaciteit dan de oorspronkelijke, in theorie tot zo’n 4.000 personen, zodat transporten sneller afgehandeld werden en er zo ook meer transporten ontvangen konden worden. Bij de ingang van het gebouw was ook een davidster aangebracht en de tekst “Stiftung Hackenholt”, de ‘Hackenholt Stichting’, naar Lorenz Hackenholt die de motor bediende.[93] De nieuwe gaskamers zouden ook voorzien zijn van twee Sovjet BT tank motoren [94]

Boven de gaskamers was een net gespannen met takken en bladeren, om enige camouflage te geven voor de vliegtuigen die soms overvlogen en zodat inwoners van Bełżec die vanaf een heuvel het kamp inkeken niet zouden zien wat zich afspeelde.[95]

Bij de bouw van de nieuwe gaskamer werd ook een vierde wachttoren gebouwd. Deze stond midden in het kamp bij de gang naar de gaskamers. Deze toren werd voorzien van een machinegeweer en een zoeklicht Het aankomstperron in het kamp werd ook aangepast zodat het mogelijk werd om beide sporen tegelijk te gebruiken. Of dit ook daadwerkelijk gedaan is bij transporten is onduidelijk.[96]

In de zomer werd er ook een graafmachine naar het kamp gebracht die moest helpen bij het aanleggen van de massagraven (en later ook bij het ruimen van diezelfde massagraven). In totaal zijn er sporen gevonden van 33 massagraven bij later onderzoek van het terrein.[97]

Bełżec draait op maximale capaciteit

Na de bouw van de nieuwe gaskamers nemen de deportaties in omvang en frequentie toe. De Joodse bevolking verdwijnt uit steeds meer grote en kleine plaatsen in het Generalgouvernement. In sommige gevallen worden er nog wel Joden naar werkkampen gebracht. Dit gebeurd bijvoorbeeld in Galicië. Bij de acties in dit gebied worden er nog wel eens selecties gemaakt. Geselecteerde mannen worden in aparte wagons van de deportatietreinen gestopt en in Lviv in het Janowska kamp tewerkgesteld. De lege wagons van deze transporten worden daar vervolgens weer gevuld met Joden die niet meer tot werken in staat geacht worden en naar Bełżec gebracht.[98]

Image 28324
Op 7 juli vond een transport vanuit Rzeszów naar Bełżec plaats. Zo'n 4.000 Joden werden in goederenwagons naar Bełżec gebracht, enkele honderden werden voor of tijdens het transport al doodgeschoten. Source Majdanek Museum

Transporten gingen overigens niet altijd (geheel) per spoor. In plaatsen waar geen spoorverbinding was werden Joden soms te voet naar verzamelplaatsen gemarcheerd. Zo moesten de Joden in Kuty zelfs 50 kilometer te voet afleggen.[99] In andere gevallen zoals  Tomaszów Lubelski werden Joden per vrachtwagen naar het kamp afgevoerd.[100]  Ook moesten Joden uit nabij gelegen plaatsen zoals Cieszanów soms te voet en met wagens naar het kamp gaan.[101]

In deze latere periode had Bełżec evenals andere kampen een orkest bestaande uit Joodse gevangenen die moesten spelen op in beslag genomen instrumenten. Het orkest moest spelen bij de aankomst van transporten en soms ook ter vermaak van de SS'ers. [102]

Het is opmerkelijk dat een deel van de gevangenen (voor zover dat in een dergelijk kamp mogelijk is) enige mogelijkheden kreeg voor normale activiteiten. De gevangenen in Kamp 1 (sorteerders, perronwerkers, naaisters, timmerlieden en dergelijke) kregen bijvoorbeeld de ruimte om relaties met elkaar aan te gaan. Het cynische was wel dat de SS'ers een band met een vrouw als iets zagen wat ontsnappingen van mannen, in het bijzonder zij die buiten het kamp werkten, minder waarschijnlijk maakten. Gevangenen in dit deel van het kamp kregen ook gelegenheid brieven naar familie te schrijven. De adressen werden vervolgens gebruikt om andere Joden op te sporen. Ook werden er zo nu en dan voetbalwedstrijden tussen gevangenen en SS'ers gehouden.[103]

Image 28291
Kampplattegrond circa december 1942 door W. Rutherford Source ARC
Image 28326
Joodse gevangenen voor barakken waar kleding gesorteerd werd. De foto is onderdeel van een serie van enkele geposeerde foto's voor deze barakken. Op de andere foto's zijn Trawniki's en SS'ers gefotografeerd. Source publiek domein

Op 1 augustus werden er veranderingen doorgevoerd in het kamp. Wirth werd aangesteld als Inspekteur der SS-Sonderkommando-Abteilung Reinhard. SS-Obersturmführer Gottlieb Hering werd aangesteld als de nieuwe kampcommandant. Wirth nam tijdelijk zijn intrek in het SS hoofdkantoor in Lublin voordat het Lublin Alter Flugplatz kamp zijn nieuwe onderkomen werd.[104] In dit kamp werden de ingenomen goederen zoals kleding uit de Aktion Reinhard(t) kampen verzameld, gesorteerd en doorgestuurd naar Duitsland.

Tussen 10 en 23 augustus vond er een grote aktie plaats in Galicië. Zo'n 50.000 mensen werden in deze periode vanuit Lviv naar het kamp gedeporteerd. Rudolf Reder, de enige overlevende die zijn ervaringen zou publiceren was een van hen.[105]

Op 19 augustus werd het kamp ook bezocht door SS-Obersturmführer Kurt Gerstein en SS-Obersturmbannführer Wilhelm Pfannenstiel die zich bezighielden met "hygiëne" en “desinfectie”. Bij dit bezoek bekeken ze of Zyklon B een geschikte oplossing zou zijn om de efficiëntie van het kamp te verhogen. In mei 1945 beschreef hij zijn ervaringen in Belzec uitgebreid. Zijn document is bekend komen te staan als het Gerstein Rapport.[106] Gerstein was aanwezig bij een vergassing tijdens zijn bezoek en schreef hier het volgende over:

“De kamers vullen zich. Goed volstoppen - zo heeft Hauptmann Wirth bevolen. De mensen staan op elkaars voeten, 700 - 800 op 25 vierkante meter in 45 kubieke meter! De SS perst hen allemaal fysiek samen, voor zover dat überhaupt gaat. - De deuren sluiten zich. Ondertussen wachten de anderen in de buitenlucht, naakt. Men zegt tegen mij: ook in de winter gaat dat gewoon zo! Ja, maar dan kunnen ze doodvriezen. Ja, en dat is precies waarom ze hier zijn, zei een SS’er tegen mij in Platduits. Nu begrijp ik eindelijk ook waarom de gehele instelling Hackenholt-Stiftung heet. Hackenholt is de bediener van de dieselmotor, een eenvoudige technicus en gelijktijdig de bouwer van de inrichting. Met de dieseluitlaatgassen moesten de mensen ter dood gebracht worden. Maar de dieselmotor werkte niet! Hauptmann Wirth komt erbij. Je ziet aan hem dat het voor hem pijnlijk is dat dit nou net vandaag moest gebeuren wanneer ik erbij ben. Jawel, ik zie alles! En ik wacht. Mijn stopwatch heeft alles braaf geregistreerd. 50 minuten, 70 seconden - de dieselmotor springt niet aan! De mensen wachten in hun gaskamer. Voor niets! Je hoort ze huilen, snikken … Hauptmann Wirt slaat met zijn rijzweep de Oekraïner die Unterscharführer Hackenholt helpen moest met de dieselmotor, twaalf, dertienmaal in zijn gezicht. Na twee uur en 49 minuten - de stopwatch heeft alles goed geregistreerd - springt de dieselmotor aan. Tot die tijd leefden de mensen in deze vier kamers nog, viermaal 750 mensen in vier ruimten van 45 kubieke meter! - Er verstrijken 25 minuten. Jawel, velen zijn al dood. Ze kijken door een kijkgaatje, waardoorheen het elektrische licht de kamers een ogenblik beschijnt. Na 28 minuten leven er nog maar weinig. Eindelijk, na 32 minuten zijn ze allemaal dood!”[107]

Pfannenstiel verklaarde verder over wat er na de vergassing die hij bijwoonde gebeurde:

“De lichamen werden [...] in diepe graven gegooid welke zich vlak bij de gaskamers bevonden. Wanneer het graf vrij vol was werd benzine -het kan ook een andere brandbare vloeistof zijn geweest- over de lichamen gegoten en vervolgens aangestoken. Ik zag nog net dat de lichamen niet volledig verbrand waren voordat er een laag aarde over gegooid werd waarna meer lichamen in hetzelfde graf gegooid werden. Ik stelde vast dat de procedure niet geheel voldeed vanuit hygiënisch perspectief.”[108]

In de periode augustus tot en met oktober 1942 is het tempo van moorden in de 'Aktion Reinhard(t)' kampen, Auschwitz en door de 'Einsatzgruppen' samen waarschijnlijk het hoogste wat ooit in een genocide vastgesteld is. In deze drie maanden kwamen ongeveer 1,47 miljoen Joden om door het nazigeweld.[109]

In het najaar was er sprake van een tyfus epidemie onder de gevangenen die in het kamp werkten. Joden die aankwamen in het kamp waren vaak afkomstig uit getto's waar deze ziekte vaak voorkwam. De gevangenen kwamen vervolgens in contact met deze slachtoffers of hun bezittingen zoals kleding waar zich vaak luizen in bevonden. De hygiënische omstandigheden in het kamp waren daarbij ook slecht wat gevangenen extra kwetsbaar maakte.[110]

Op 4 oktober 1942 deed zich nog een voorval voor met verstrekkende gevolgen. Bij de paardenstal in de buurt van het kamp brak brand uit door onachtzaamheid van Trawniki bewakers, een kaars was blijven branden en de stal ging in vlammen op. Het paard van commandant Hering vond hierbij de dood. Uit angst voor de reactie van Hering verzonnen de bewakers een verhaal dat de brand was aangestoken door plaatselijke opstandelingen. Hering besloo9t hierbij tot een vergeldingsactie waarbij SS'ers 50 Polen en Oekraïners gijzelden uit de plaatsen  Żyłka, Szalenik, Lubycza Królewska en Lubycza-Kniazie. De gijzelaars werden vervolgens geëxecuteerd.[111]


Volgens de weduwe van Chaim Hirszman, vertelde hij haar na de oorlog dat de honger tijdens het werken in het Sonderkommando zo groot dat hij wel eens van een been van een slachtoffer gegeten had.[112]


Maria Warzocha, dorpsbewoner Bełżec:

“Ik keek vaak uit het raam achter het gordijn en telde de vrachtauto’s. Ik hoorde de vervoerde mensen “water, water” roepen. Ik herinner me het gruwelijke geschreeuw van vrouwen, kleine kinderen en mannen wat je kon horen na het lossen van de wagens. Dit geschreeuw nam geleidelijk toe en veranderde dan in een geluid dat in het hele dorp Bełżec te horen was. Na ongeveer 15 minuten verstomde het geluid volledig.”[113]

Bełżec buiten gebruik, Aktion 1005

In de herfst van 1942 werden er afspraken gemaakt tussen het nazi regime en de Roemeense regering over de deportatie van 300.000 Roemeense Joden naar Bełżec. De plannen hiervoor lekten echter uit en Joodse organisaties wisten, onder andere door omkoping, de regering en leiders van de Orthodoxe Kerk op andere gedachten te brengen. Daarbij was er ook diplomatieke druk op Roemenië vanuit Zwitserland, Zweden en de Verenigde Staten. Met name die laatste dreigde Roemenen die er woonde te arresteren en Roemeens bezit in beslag te nemen als de plannen doorgingen.[114]

Behalve dat deze plannen niet doorgingen, kondigde de Wehrmacht ook een verbod op niet-militair spoorvervoer af in het Generalgouvernement tussen 15 december 1942 en 15 januari 1943. Dit was een reactie op de slag bij Stalingrad en de noodzaak om meer legereenheden naar het oosten te transporteren. Ook was er in Bełżec simpelweg geen ruimte meer in de aanwezige massagraven voor grote aantallen nieuwe slachtoffers. Als gevolg hiervan werd het kamp dus gesloten.[115]

Op 10 december kwam het laatste transport aan, dit transport was afkomstig uit Rava Ruska en betrof ongeveer 2.000 Joden.[116]

In de lente van 1942 gaf Himmler het bevel om de sporen van de massamoord uit te wissen en lichamen in massagraven te verbranden. Deze operatie kreeg de codenaam 'Sonderkommando 1005' en SS-Standartenführer Paul Blobel, eerder verantwoordelijk voor de massamoord bij Babi Yar kreeg de opdracht dit plan uit te werken.  Globocnik kreeg later dezelfde opdracht voor de Aktion Reinhard(t) kampen. De lichamen in de massagraven moesten opgegraven en verbrand worden.[117] Naar verluid zou Globocnik dit eerst nog geweigerd hebben omdat hij meende dat ze niks te verbergen hadden en juist trots zouden moeten zijn op wat er gedaan was. Uiteindelijk ging hij toch overstag, mogelijk op hygiënische gronden.[118]

Het systematisch verbranden van de lichamen in Bełżec begon vermoedelijk pas in oktober of november 1942.[119] Hierin was Bełżec dus echt anders dan bijvoorbeeld Auschwitz-Birkenau waar crematoria waren en lichamen gelijk na vergassing verbrand werden. Voor de verbrandingen werden constructies gebouwd op een stenen basis bestaande uit rails en andere spoordelen, afkomstig van het vlakbij gelegen station. Op een zo'n constructie konden per dag 2.000 lichamen verbrand worden. Het werk van het opgraven en verplaatsen van de lichamen uit de massagraven werd door Joodse gevangenen gedaan. Het werk werd geleid door Heinrich Gley, die gevangenen zeer gewelddadig behandelde. De verbrandingen gingen dag en nacht door en in januari werd er een tweede brandstapel toegevoegd om het proces te versnellen. De stank was in deze periode nog heviger dan voorheen, er zijn berichten dat het reikte tot Tomaszów Lubelski, negen kilometer verderop. Bij sterke wind kon het zelfs zo'n twintig kilometer verderop geroken worden, bij wind uit oostelijke of noordoostelijke richting heeft het zelfs Rava Ruska bereikt. [120] 

Stanislaw Kozak, de Poolse arbeider die eerder ingezet was bij de bouw van barakken kreeg dit als inwoner van Bełżec mee:

"In de late herfst van 1942 stopten ze met het brengen van Joden naar Bełżec. Er werden toen twee grote mechanische kranen naar het kamp gebracht. De opgegraven lijken werden op een brandstapel geplaatst waar een vloeistof over gegoten werd. Twee of drie vuren branden tegelijk. Deze periode hing een walgelijke lucht van rottende menselijke lichamen, verbrande botten en menselijk vlees in Bełżec. Die vreselijke lucht kon op 15 kilometer afstand geroken worden. Het verbranden van de lijken ging zonder onderbreking door gedurende een periode van drie maanden."[120]

Na het verbranden van de lichamen werden de boten vermalen met argrarisch gereedschap en een specifieke bottenmaler die ook elders werd ingezet tijdens Aktion 1005. Ook werden lichamen nogmaals gecontroleerd op de aanwezigheid van goud. Bij archeologische opgravingen in de jaren '90 kwamen onderzoekers tot de ontdekking dat niet alle lichamen verbrand waren. Op de bodem van enkele massagraven werden nog lichamen gevonden. Dit is opmerkelijk omdat men doorgaans erg grondig te werk ging. Mogelijk is er sprake van sabotage door gevangenen zodat de misdaden alsnog ontdekt zouden worden.[121]

Image 28330
De machine die gebruikt werd voor het vermalen van de botten. Hier afgebeeld in het Janowska kamp. Source Wikimedia

Tenslotte werden alle gebouwen en barakken in het kamp afgebroken. Sommige barakken werden naar andere kampen gebracht waar ze opnieuw gebruikt werden. Er werden bomen aangeplant om de vroegere bebouwing te verhullen en in juni 1943 werd het kamp uiteindelijk verlaten.[121] 

Na de sluiting en afbraak van het kamp werden de overgebleven arbeiders naar Sobibor gebracht om vergast te worden. Onderweg probeerden gevangenen al vaak te ontsnappen, bijvoorbeeld Chaim Hirszman maar ook Sylko Herc,[122] een Jood uit Krakau waren hierin ook succesvol. Bewakers verklaarden na de oorlog ook dat het een moeilijk transport was en dat ze onderweg voortdurend op vluchtelingen schoten. Toen de trein daar aankwam en de wagons open gingen brak er chaos uit. Gevangenen hadden een vermoeden wat ze te wachten stond en weigerden zich makkelijk naar de gaskamers te laten leiden en stoven alle kanten op. Hierdoor schoten de SS'ers van Sobibor de gevangenen op het perron dood. Als laatste verzetsdaad hadden ze briefjes in hun kleding verstopt, ze wisten van  Bełżec immers dat Joden vaak kleding moesten sorteren. Op deze briefjes stonden teksten zoals "We hebben een jaar in Bełżec gewerkt. We weten niet waar ze ons mee naar toe nemen. Duitsland, dat zeggen ze [...] Als dit een leugen is, weet dat jullie dood eraan komt. Geloof de Duitsers niet. Wreek ons!"[123]

Na het afbreken en achterlaten van het kamp, gingen sommige Polen op zoek naar kostbaarheden op het terrein van het voormalige kamp. Er waren geruchten over de aanwezigheid van goud en dit zorgde voor de eerste grafrovers ter plekke. Hierbij kwamen botten en lichaamsdelen naar de oppervlakte. Toen deze berichten Wirth bereikten besloot hij een huis te laten bouwen en er bewakers te huisvesten om mensen op afstand te houden.[124]

In totaal werd er tijdens Aktion Reinhard(t) Joods bezit met een waarde van 178.045.960 door de nazi’s in beslag genomen. Dit is tenminste het officiële cijfer. Vermoedelijk is daarnaast ook het nodige ontvreemd door kampmedewerkers en zal het daadwerkelijke bedrag niet te achterhalen zijn.[125]

Overlevenden

In veel publicaties wordt herhaald dat er maar twee overlevenden van Bełżec zijn. Dit blijkt bij nadere bestudering toch wat anders te liggen. Zeker in de beginperiode wisten er nog wel eens mensen uit het kamp te ontsnappen. Er zijn berichten uit Zamość en Lublin dat de plaatselijke Joodse Raad al snel geïnformeerd was door overlevenden. Soms is een naam van deze getuigen bekend, soms ook niet. 

Een indringend voorbeeld is van de Joodse vrouwen Mina Astman en Malka Thalenfeld. De vrouwen wareerden eind maart 1942 vanuit Zolkiew naar Bełżec gedeporteerd. Ze wisten terug te keren naar Zółkiew waar hun verhaal werd vastgelegd:

“In gesloten wagons werden we het kamp van Bełżec binnen gebracht en werden bevolen ons uit te kleden. De mensen werden bang. Een van hen vroeg de SS-man vlak bij hem: "Wat is de reden dat we ons uit moeten kleden?” Nadien werd de vrouwen bevolen om de barak in te gaan [...] Gebruikmakend van de onrust en het rumoer en het gebrek aan ervaring van de Duitsers, sprongen Astman en Talenfeld in een dichtbijzijnde greppel en zaten daar onopgemerkt tot het donker was. In het duister ontsnapten ze uit het kamp en een paar dagen later waren ze weer thuis.”[126]

Het is in het geval van beide vrouwen onduidelijk wat hun verdere lot is, men neemt aan dat ze de oorlog niet overleefd hebben.[127]

Tot op heden is er van tien mensen vastgesteld dat ze uit Bełżec wisten te ontkomen.[128] Van drie van deze overlevenden is bekend dat ze het einde van de oorlog gehaald hebben. Dit betreft Rudolf Reder, Chaim Hirszman en Rabbi Izarael Szapiro.  In de andere gevallen wordt aangenomen dat ze na hun ontsnapping alsnog het einde van de oorlog niet gehaald hebben.  

Image 28276
Rudolf Reder Source Wikimedia
Image 28277
Chaim Hirszman Source Majdanek Museum

Naarmate het bekender werd wat er in Bełżec te wachten stond werd er ook steeds meer geprobeerd tijdens transporten te ontsnappen. Velen overleefden dit niet en werden door bewakers doodgeschoten. 

Toch is er ook een getuigenis van Anna Selinger die zich in zo'n transport bevond. 

"We wisten dat we naar Bełżec gingen, naar het gas, maar we bleven verbazend kalm. De meerderheid had de moed opgegeven. Sommigen sprongen onderweig uit de trein, de wagon werd langzaam steeds leger, alleen de ouderen en zieken bleven over en 14 km van Bełżec sprong ik met mijn zus van de trein. We haalden het, we ontweken het vuur van de SS mannen en liepen langs het spoor in de richting van Zółkiew. De route van de trein was gemarkeerd met lichamen. Lichamen van babies, kinderen en volwassenen lagen daar bevroren."[129]

Slachtoffers

Door de jaren heen is de consensus over het slachtofferaantal van Bełżec meermaals bijgesteld. Deze aanpassingen zijn op zich niet vreemd. Er zijn zeer weinig documenten over Bełżec ongeschonden uit de oorlog gekomen. Daarbij hebben ook maar weinig betrokkenen de oorlog overleefd. Er zijn voor Bełżec nooit transportlijsten gevonden zoals er bijvoorbeeld wel zijn voor de Nederlanders die in Sobibor terechtkwamen. Ook kan er door de werkwijze van de nazi’s geen sprake zijn van identificatie van slachtoffers. Het slachtofferaantal is dus lang vastgesteld op basis van verslagen van ooggetuigen en berekeningen op basis van de capaciteit van transporten en de gaskamers. In 1947 is een juridisch rapport verchenen van de Regionale Comissie voor het Onderzoek van Duitse Misdaden in Lublin onder leiding van rechter Eugeniusz Szrojt. Dit rapport kwam tot een schatting van 600.000 slachtoffers wat lange tijd het uitgangspunt was.[130]

In 2001 verscheen een paper van Peter Witte en Stephen Tyas dat de aandacht vestigde op een telegram dat voorheen nog niet in deze context geïnterpreteerd was. Dit is bekend komen te staan als het ‘Höfle Telegramm’. Dit telegram, verzonden door SS-Hauptsturmführer Hermann Höfle aan Adolf Eichmann op 11 januari 1943 werd onderschept door de Britse inlichtingendienst. Hierin rapporteert Höfle de slachtofferaantallen per 31 december 1942 voor Aktion Reinhard. Met de letters L (Lublin, het Majdanek kamp), B (Bełżec), S (Sobibor) en T (Treblinka worden de statistieken van de kampen in de voorgaande twee weken en in totaal weergegeven.[131] Aangezien Bełżec op dit moment al buiten gebruik was, werd hierin het recente cijfer over twee weken van 0 gegeven en het totale aantal van 434.508.

Image 28268
Weergave van het Höfle telegram. Source Wikimedia

Dit aantal brengt echter ook vraagtekens met zich mee. Kurt Gerstein verklaarde bijvoorbeeld dat er geen moeite werd gedaan om slachtoffers te registreren of te tellen in Belzec en Treblinka. Hij noemde cijfers die binnen de SS gebruikt werden schattingen gebasseerd op de capaciteit van wagons.[132]  Het is dus onbekend hoe Höfle tot dit aantal kwam. Mogelijk heeft Höfle hierbij wel inzicht gehad in transportpapieren. Het Poolse verzet beschikte ook over cijfers en die kwamen redelijk overeen met dit aantal. Ook is bekend dat zich op het station van Belzec documenten bevonden met gegevens van de transporten. Deze documenten zijn echter verloren gegaan toen Sovjet vliegtuigen een munitiewagon bombardeerden op 7 juli1944 waarbij het gehele station verwoest werd.[133]  

Image 28335
Robert Kuwałek heeft een inschatting gemaakt van het aantal mensen dat naar Bełżec gedeporteerd is. Onderweg wisten sommigen te ontkomen of overleefden het niet. Daarnaast waren er slachtoffers die niet per trein kwamen. Tenslotte was er een groep van enkele honderden gevangenen die het kamp afbraken en in Sobibor vermoord werden. Deze tabel wijkt vermoedelijk dus af van het uiteindelijke slachtofferaantal. Source Robert Kuwałek - Death Camp in Bełżec

Voor zover bekend waren de slachtoffers van Bełżec afkomstig uit Polen, Oekraïne, Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Slowakije en Hongarije. Het is mogelijk dat er ook slachtoffers uit andere landen afkomstig waren, aangezien Joden vaak verplaatst werden van de ene plaats naar de andere. Er zijn echter geen concrete aanwijzingen hiervoor. [134]

Een andere lastige kwestie is die van de niet-Joodse slachtoffers. Er werd lange tijd aangenomen (dit stond ook op het vorige monument) dat er 1.500 Polen in het kamp zijn omgekomen als gevolg van hulp aan Joden. Dit aantal is echter zeer omstreden omdat het afkomstig is van een enkele getuige die daarbij ook afwijkende verklaringen heeft afgegeven. Andere getuigen noemen wel dat het soms kon voorkomen in een uitzonderlijk geval dat er niet-Joodse Polen in transporten zaten. Dit konden tot het Christendom bekeerde Joden zijn, mensen die in een straat of buurt met veel Joden woonden. Het ontbreekt echter aan betrouwbare bronnen om een aantal vast te stellen of de reden dat ze in het kamp kwamen. Wel was het beleid van Wirth dat in zulke gevallen de mensen het niet levend mochten verlaten, uiteraard vooral om wat gebeurde in het kamp zoveel mogelijk geheim te houden.[135]

Een andere kwestie is die van de Roma slachtoffers. Zoals bij de werkkampen benoemd waren in 1940 grote aantallen Roma in Bełżec aanwezig. Het ontbreekt aan preciese aantallen, maar het staat vast dat een groot aantal dit niet overleefd heeft. Er zijn twee massagraven voor deze slachtoffers in het park rond een voormalig landhuis. In de onderzoeken direct na de oorlog is er geen speciale aandacht geweest voor Roma slachtoffers. Hierdoor zijn er bijna geen documenten op basis waarvan een betrouwbaar beeld te schetsen is. Wel wordt aangenomen dat er ook Roma naar het kamp gedeporteerd zijn om vergast te worden. Getuige Maria Daniel is de enige die verklaard heeft dat ze gezien heeft dat er in 1942 Roma naar het kamp vervoerd zijn. Er kwamen volgens haar twee vrachtwagens met Roma aan en knielden en smeekten de slachtoffers om vrij gelaten te worden.[136] 

Recenter is vast komen te staan dat uit Borysław 114 Roma en uit Drohobycz 132 Roma naar Bełżec gedeporteerd werden. Ze zijn tegelijkertijd met Joden uit beide plaatsen opgepakt en ook op dezelfde plaats verzameld. Het is daardoor aannemelijk dat ze hetzelfde lot als de Joden ondergaan hebben. Overlevende Erna Kliger die hierbij aanwezig was heeft later ook bevestigd dat er hier tegelijkertijd met Joden ook Roma opgepakt zijn. Tenslotte heeft ook een Trawniki bewaker verklaard dat hij Roma in het kamp heeft gezien en dat er enkele malen kleine groepjes naar het kamp zijn gebracht. Deze kleine groepjes zouden vervolgens door SS'ers zijn doodgeschoten.[137] Het is niet uit te sluiten dat er nog meer Roma in het kamp zijn omgekomen, het is echter niet vast te stellen om hoeveel mensen het precies gaat.

Na de oorlog: enkele daders voor de rechter

Veel van de hier gebruikte getuigenissen zijn afkomstig van de processen in Polen en Duitsland in de decennia na de oorlog. Hierbij proberen betrokkenen hun eigen rol zo klein mogelijk te maken en hun betrokkenheid bij de zwaarste misdrijven te ontkennen. Hierdoor zijn de getuigenissen ook meer gebruikt om een algemeen beeld te schetsen over Bełżec in plaats van in te gaan op wie precies wat deed. Wat wel opvalt is dat daders weinig berouw tonen in hun verklaringen. Daarbij spreekt men doorgaans ook over transporten of Joden in plaats van slachtoffers of mensen. Omstanders kiezen hierin voor opvallend andere bewoordingen.

De misdaden van Bełżec werden genegeerd bij het tribunaal in Neurenberg. Rudolf Höss, commandant van Auschwitz-Birkenau, sprak wel over het kamp maar dit kwam vervolgens niet in de officiële verslagen terecht.[138]                           

In 1962-1963 en 1965 waren er Sovjet tribunalen in Kiev en in 1965 ook in Krasnodar waar verschillende Trawniki's uit de vernietigingskampen terecht stonden. Tijdens deze processen werden getuigenissen afgelegd door inwoners van het dorp, in tegenstelling tot de processen in West-Duitsland. Er werden vervolgens ook zwaardere straffen uitgesproken, waaronder de doodstraf.[139]

De moeilijke ontwikkeling van een gedenkplek

Tijdens de oorlog was Bełżec een plek met een beruchte reputatie. Na de oorlog veranderde dit echter snel. In de periode van 1944-1948 werd er in de pers nooit bericht over de grafschennis en de zoektocht naar waardevolle bezittingen en bijvoorbeeld gouden tanden van de slachtoffers door Polen. Dit vond bijvoorbeeld ook plaats in Majdanek waar er wel over bericht werd. Het was ook niet zo dat het buiten het zicht gebeurde, tijdens de onderzoeken werden de zichtbare sporen hiervan ook gefotografeerd.[140]

In deze periode werden er geen maatregelen getroffen om het terein af te schermen of op te knappen om de massale schendingen te stoppen. Het liep zelfs dermate uit de hand dat Szmul Pelc, voorzitter van het Joodse comité in Tomaszów Lubelski, vermoord werd toen hij zich beklaagd had bij het lokale bestuur. Mogelijk waren grafrovers de daders. Ook werd er geen herdenkingsteken of iets dergelijks aangebracht. In deze periode verschenen ook de memoires van Rudolf Reder, op dat moment beschouwd als de enige overlevende van het kamp. Ook dit wist er niet voor te zorgen dat er een waardige gedenkplek ontstond.[141]

Image 28343
Dit kon men in de eerste jaren na de oorlog aantreffen op het voormalige kampterrein Source Yad Vashem
Image 28342
Menselijke resten aan de oppervlakte na schendingen van het gebied. Source Yad Vashem

In 1947 werd de toestand van het voormalige kamp beschreven. Er ston den jonge naaldbomen, rondom het zijspoor lagen alledaagse gebruiksvoorwerpen zoals potten en pannen, flessen, glas, kledingstukken, schoenveters en dergelijke. Verderop waren funderingsresten te zien en in het noordoostelijke deel lagen menselijke botten zoals schedels, ribben en scheenbenen te zien. Ook waren er voorwerpen zoals gebitsprothesen, Davidsterren en beschadigde Joodse gebedsboeken te vinden.[142] 

In de jaren '50 raakte Bełżec steeds meer vergeten. Voor zover bekend woonde er geen overlevenden meer in Polen en nabestaanden die de oorlog overleefd hadden kozen ook vaak voor emigratie. Daarbij zorgde het Stalinisme er ook voor dat Polen in deeze periode niet als een veilige thuishaven werd gezien voor Joodse slachtoffers. Rudolf Reder was bijvoorbeeld gearresteerd door het regime nadat zijn zeepfabriek in Krakau genationaliseerd was. Hij zou hierna via Israël zich in Canada vestigen. Het ontbrak in deze periode dus wel aan mensen die er een belang bij hadden om een gedenkplek te stichten. Door de afwezigheid van bescherming van het terrein vestigde er zich een houtzagerij. Het gevolg was dat er met zware vrachtwagens over de massagraven gereden werd.[143] 

Eind jaren '50 kwam er eindelijk wat meer aandacht voor het voormalige kampterrein en begon bijvoorbeeld de directeur van het Majdanek Staatsmuseum zich over de kwestie uit te spreken naar vertegenwoordigers van de overheid. In de jaren '60 gaf het tribunaal in West-Duitsland waar Josef Oberhauser terecht stond het volgende zetje. In 1963 kwam er een monument. Dit was nog bescheiden en sprak in algemene termen over de slachtoffers zonder te spreken over het Joods zijn van de slachtoffers. Er werd vooral gesproken over Pools slachtofferschap[144]

Image 28350
De tekst op het monument verwijst naar nazi-misdaden maar niet naar Joodse slachtoffers. Source Yad Vashem
Image 28349
Het oude monument in de jaren '90. Source Yad Vashem

Robin O'Neil, een van de weinigen die een boek over de geschiedenis van het kamp schreef, beschrijft een bezoek in 1975: 

"Mijn zoektocht begon in november 1975 bij de poorten van Belzec. Toen ik het treinstation van Belzec uitliep, sloeg ik linksaf. Na ongeveer 400 meter lopen kwam ik bij de voormalige locatie van het kamp. Er waren ijzeren hekken en een kaart van het gebied in het Pools. Lokale jongeren speelden voetbal op het grasveld; mensen liepen en fietsten diagonaal over een uitgesleten voetpad naar het volgende dorp. Verderop, in het bosrijke gebied, was een groep lokale jongeren zich aan het vermaken met alcohol en een barbecue: overal lagen flessen, blikjes en allerlei verpakkingen verspreid. Het zag eruit als een stuk braakliggend terrein zoals je in elke stad kunt vinden. Links, op een helling, ging ik met mijn handen door het zand en voelde kleine stukjes waarvan ik vermoedde dat het menselijke botten waren, die door het weer aan de oppervlakte waren gekomen. Toen ik met mijn schoen over het oppervlak schraapte, kwamen een knieschijf, een sleutelbeen en stukjes schedel tevoorschijn. Onder mijn voeten en de voeten van al die mensen die zich op dat moment daar met elkaarl vermaakten, lag de laatste rustplaats van 600.000 Joden – mannen, vrouwen en kleine kinderen – en zo bleef het de volgende 30 jaar."[145] 

In de jaren '90 werden er voor het eerst archeologische opgravingen gedaan op het terrein waarbij enkele funderingen aangetroffen werden en de exacte plaatsen van de massagraven vastgesteld zijn.

In 2003 werd tenslotte het huidige monument onthuld. Ook dit ging niet zonder commotie aangezien er een rechtzaak om de bouw van het monument te voorkomen gevoerd is. 

 Ook tegenwoordig is de geschiedenis van het voormalige kamp nog zeer politiek gevoelig. Vanuit de Poolse overheid mogen de kampen niet Pools genoemd worden maar moet het Duitse daderschap benadrukt worden. 

Image 28351
Museumgids uit 2021 met nadruk op Duits daderschap Source archief auteur
Image 28275
Het huidige monument in Belzec Source Frank van der Elst, TracesOfWar


Tot besluit

Er wordt bij de vernietigingskampen vaak gesproken over ‘moordfabrieken’ en ‘moord op industriële wijze’. Dergelijke metaforen kunnen echter ook op het verkeerde been zetten. Bełżec was zeer provisorisch ingericht. Het moorden werd zo goedkoop en met zo min mogelijk mankracht gedaan. Er was geen sprake van grote investeringen in adequate faciliteiten. Vergassing gebeurde met uitlaatgassen van een motor, gehaald uit een uitgeschakeld pantservoertuig. Zodoende was men niet afhankelijk van derden voor de levering van koolmonoxide cilinders of Zyklon zoals elders. Er waren ook geen crematoria met specifiek ontworpen verbrandingsovens, zoals in onder meer Auschwitz-Birkenau. Het verbranden gebeurde op stapels in de open lucht, mede gemaakt van spoorstaven. In de korte periode dat Bełżec in gebruik was liep men nog weleens tegen praktische problemen aan die om een oplossing vroegen. De ‘lessen’ die men leerde werden toegepast bij het bouwen (of verbouwen) van andere kampen. Eén van de meest schokkende dingen van Bełżec is dan ook dat men geen massaal complex nodig had, maar een relatief klein stuk grond om een tijdelijk kamp neer te zetten. Binnen een jaar vonden 434.508 mensen daar de dood, terwijl slechts een enkeling het wist te overleven. Door de weinige getuigen en de afbraak van het kamp wist men vervolgens ook vele sporen van deze ongekende misdaad te wissen.


References

Notes

  1. 1Silberklang, p. 128-129
  2. 2Ibid, p. 137, 143
  3. 3Ibid, p. 130
  4. 4Silberklang, p. 113
  5. 5Ibid, p. 145
  6. 6Ibid, p. 137-140
  7. 7Kuwalek, p. 37
  8. 8Browning, p. 148
  9. 9Kuwalek, p. 37-38
  10. 10Arad, p. 34
  11. 11Stone, p. 192
  12. 12Ibid, p. 28
  13. 13Stone, p. 191-192
  14. 14Libionka, p. 100
  15. 15Arad, p. 45
  16. 16Kuwalek, p. 39
  17. 17Kuwalek, p. 35
  18. 18Ibid, p. 38
  19. 19Państwowe Muzeum na Majdanku, p. 11
  20. 20Arad, p. 44
  21. 21Stone, p. 136
  22. 22Uiteindelijk kwamen ook Joden uit andere landen in deze kampen om, dit was aanvankelijk echter geen prioriteit.
  23. 23Webb, p. 4
  24. 24Kuwalek, p. 30
  25. 25Stone, p. 191
  26. 26Webb, p. 6
  27. 27Kuwalek, p. 58
  28. 28Kuwalek, p. 60
  29. 29Kuwalek, p. 53
  30. 30Kuwalek, p. 63
  31. 31Libionka, p. 104
  32. 32Webb, p. 5
  33. 33Kuwalek, p. 73-74
  34. 34Webb, p. 36-37
  35. 35Kuwalek, p. 76
  36. 36Kuwalek, p. 78
  37. 37Kuwalek, p. 80-81
  38. 38Kuwalek, p. 83
  39. 39Kuwalek, p. 74
  40. 40Er zijn verschillende opvattingen over wie verantwoordelijk was voor de bouw van Bełżec. Sommigen zoals Robin O’Neil en Robert Kuwalek (en op basis daarvan de publicaties van het huidige museum) noemen SS Hauptsturmführer Richard Thomalla als waarschijnlijk betrokken. Chris Webb spreekt dit nadrukkelijk tegen en stelt dat Thomalla tijdens de bouw in Rusland was. Hij onderbouwt dit met onderschepte ‘Enigma’ berichten naar Thomalla in Zwiahel van 21 november 1941. Dariusz Libionka noemt hem als ontwerper van het kamp maar niet als een aanwezige bij de bouwwerkzaamheden. Yitzhak Arad noemt Thomalla in het geheel niet bij het bespreken van de bouw van Bełżec. Zoals Kuwalek toelicht wordt de aanname gedaan omdat er volgens lokale arbeiders die aan het kamp werkten een jonge Duitse officier uit Katowice was die Pools sprak en waarvan ze dachten dat hij bij de bouw van Majdanek betrokken was. Thomalla past bij deze beschrijving.
  41. 41Wienert, p. 92
  42. 42Op basis van getuigenis Stanislaw [***]Kozak[***]. Verschillende onderzoekers geven deze met kleine verschillen in hun Engelse vertaling weer. Zie bijvoorbeeld Arad, p. 45-46, Kuwalek, p. 40-41 en Webb, p. ??
  43. 43Ibid
  44. 44Berger, p. 44
  45. 45Arad, p. 44-45
  46. 46Ibid, p. 44
  47. 47Kuwalek, p. 117
  48. 48Webb, p. 44
  49. 49Webb, p. 34-35
  50. 50Webb, p. 41-42
  51. 51Getuigen spreken elkaar hier soms in tegen, soms wordt gesproken over de motor van een tank of onderzeeboot.
  52. 52Kuwalek, p. 44-45
  53. 53Arad, p. 46-47
  54. 54Arad, p. 46
  55. 55Kuwalek, p. 41
  56. 56Webb, p. 28-29
  57. 57Kuwalek, p. 51
  58. 58Kuwalek, p. 87, 89
  59. 59Kuwalek, p. 94
  60. 60Webb, p. 45-46
  61. 61Kuwalek, p. 124
  62. 62Kuwalek, p. 121-122
  63. 63Kuwalek, p. 142
  64. 64Kuwalek, p. 120
  65. 65Kuwalek, p. 171
  66. 66Silberklang, p. 72
  67. 67Kuwalek, p. 97
  68. 68Webb, p. 28
  69. 69Kuwalek, p. 98
  70. 70Libionka, p. 127
  71. 71Webb, p. 48
  72. 72Webb, p. 49
  73. 73Kuwalek, p. 126
  74. 74Webb, p. 50
  75. 75Webb, p. 49-50
  76. 76Kuwalek, p. 122-123
  77. 77Webb, p. 66
  78. 78Kuwalek, p. 134
  79. 79Arad, p. 47
  80. 80Kuwalek, p. 43
  81. 81Kuwalek, p. 49
  82. 82Webb, p. 52
  83. 83Kuwalek, p. 45
  84. 84Sereny, p. 111
  85. 85Sereny, p. 112
  86. 86Webb, p. 47
  87. 87Webb, p. 56
  88. 88Wienert, p. 242
  89. 89Libionka, p. 138
  90. 90Ibid, p. 138-139
  91. 91Kuwalek, p. 185
  92. 92Libionka, p. 137
  93. 93Kuwalek, p. 47-48
  94. 94Michael Tregenza, via https://www.youtube.com/watch?v=2bXm45JSkzk op 26:23
  95. 95Kuwalek, p. 48
  96. 96Kuwalek, p. 41-42
  97. 97Kuwalek, p. 49-50
  98. 98Kuwalek, p. 105-106
  99. 99Kuwalek, p. 106
  100. 100Kuwalek, p. 112
  101. 101Kuwalek, p. 226
  102. 102Kuwalek, p. 143
  103. 103Kuwalek, p. 144
  104. 104Webb, p. 71
  105. 105Libionka, p. 175
  106. 106Webb, p. 72
  107. 107https://www.tracesofwar.nl/articles/1361/Gerstein-Rapport-04-05-1945.htm
  108. 108Webb, p. 78
  109. 109Stone, p.191
  110. 110Kuwalek, p. 145
  111. 111Kuwalek, p. 59
  112. 112https://kollublin.wordpress.com/2011/10/01/chaim-hirszman-testimo/
  113. 113Gispen en Hermkens, p. 60-61
  114. 114Kuwalek, p. 114-115
  115. 115Kuwalek, p. 115
  116. 116Kuwalek, p. 108
  117. 117Libionka, p. 228
  118. 118Kuwalek, p. 151
  119. 119Kuwalek, p. 50
  120. 120Kuwalek, p. 153
  121. 121Kuwalek, p. 154
  122. 122Herc keerde terug naar Krakau, maar zijn verdere lot is onbekend
  123. 123Kuwalek, p.150
  124. 124Wienert, p. 117-118
  125. 125Webb, p. 7
  126. 126Webb, p. 54
  127. 127Webb, p. 131,133
  128. 128Webb, p. 129-133
  129. 129Kuwalek, p. 107
  130. 130Kuwalek, p. 157
  131. 131Bij Treblinka ontbreekt er in de weergave een 5 aan het einde bij het aantal, dit is ook te herleiden aan het opgetelde totaal
  132. 132Webb, p. 75
  133. 133Kuwalek, p. 155
  134. 134Kuwalek, p. 113-114
  135. 135Kuwalek, p. 165-167
  136. 136Kuwalek, p. 168
  137. 137Kuwalek, p. 168-169
  138. 138Kuwalek, p. 208
  139. 139Kuwalek, p. 214
  140. 140Kuwalek, p. 205
  141. 141Kuwalek, p. 206
  142. 142Wienert, p. 118-119
  143. 143Kuwalek, p. 209-211
  144. 144Kuwalek, p. 212-213
  145. 145citaat afkomstig van https://www.jewishgen.org/yizkor/belzec1/bel000.html#Forward O'Neil gebruikt een achterhaald slachtofferaantal, zie het hoofdstuk slachtoffers voor de behandeling ervan.

Book references

- Witte, Peter and Tyas, Stephen, A New Document on the Deportation and Murder of Jews during “Einsatz Reinhardt” 1942, Holocaust and Genocide Studies, Volume 15, Issue 3, Winter 2001, Pages 468–486, https://doi.org/10.1093/hgs/15.3.468

- https://www.belzec.eu/en
- https://www.holocausthistoricalsociety.org.uk/index.html
- https://www.jewishgen.org/yizkor/belzec1/belzec1.html
- https://kollublin.wordpress.com/2011/10/01/chaim-hirszman-testimo/
- https://www.tracesofwar.nl/articles/1361/Gerstein-Rapport-04-05-1945.htm
- https://www.youtube.com/watch?v=2bXm45JSkzk