1 Japanse Slagschepen van de Fuso-klasse (1914)
Inleiding
De Fuso (1914) en de Yamashiro (1915) waren twee Fuso-klasse slagschepen. Het waren typische 'Dreadnought' slagschepen van een ontwerp ontstaan voor de Eerste Wereldoorlog. Beide schepen werden aan het begin van de Eerste Wereldoorlog afgeleverd en patrouilleerden korte tijd langs de Chinese kust. In de jaren 1930 werden de schepen gemoderniseerd, waarbij de bepantsering en aandrijving werd verbeterd en de bovenbouw drastisch werd gereconstrueerd. Ten tijde van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de klasse sterk verouderd en werden de schepen voornamelijk ingezet als troepentransportschepen en opleidingsschepen. In 1944 ontvingen de schepen nog een uitbreiding van het luchtafweergeschut. Ten tijde van de Slag in de Straat van Surigao, waren beide slagschepen de enig aanwezige slagschepen aan Japanse zijde. Beide schepen gingen hierbij op 25 oktober 1944 verloren.

Schepen in deze klasse
Fuso (1914) |
11 maart
1912: kiellegging 28 maart 1914: tewaterlating 8 november 1915: aflevering 25 oktober 1944: gezonken 31 augustus 1945: geschrapt van marinelijst |
Yamashiro
(1915) |
20 november
1913: kiellegging 3 november 1915: tewaterlating 31 maart 1917: aflevering 25 oktober 1944: gezonken 31 augustus 1945: geschrapt van marinelijst |
Geschiedenis
De Fuso-klasse slagschepen werden ontwikkeld in het kader van het zogenaamde "8-8 vlootprogramma". Dit programma behelsde de bouw van acht moderne slagschepen en acht gepantserde kruisers als basis voor een moderne Japanse vloot dat zich kon meten met iedere andere vloot in de Pacific. De gepantserde kruisers werden later aangeduid als slagkruisers en de eerste bouwprogramma's werden de slagkruisers van de Kongo-klasse (1912) en de slagschepen van de Fuso-klasse (1914). Middels het bouwprogramma van 1911 werd toestemming gegeven voor de bouw van vier slagkruisers in de Kongo-klasse en één slagschip, de Fuso (1914). Met het bouwprogramma van 1913 werd toestemming verkregen tot de bouw van nog eens drie slagschepen, de Yamashiro (1915) en twee iets gewijzigde slagschepen in de Ise-klasse (1916) namelijk de Ise (1916) en de Hyüga (1917). Dit zou worden aangevuld met twee slagschepen in de Nagato-klasse (1919) en twee in de Tosa-klasse (1920). De vier aanvullende kruisers zouden slagkruisers uit de Amagi-klasse (1920) worden. Vanwege de nieuwe vlootverdragen werd slechts één Tosa-klasse en één Amagi-klasse schip afgebouwd, echter als de vliegdekschepen Kaga (1921) en Akagi (1925).[1][2]
De klasse werd ontworpen om in nauwe samenwerking met de eveneens te bouwen slagkruisers te kunnen opereren. Doordat de slagkruiser Kongo (1913) in nauwe samenwerking met de Britten werd geconstrueerd, konden Japanse ontwerpers gebruik maken van de modernste Britse bouw- en ontwerptechnieken. Gekozen werd voor een ontwerp met twaalf stuks 360 mm geschut en een snelheid die hoger moest liggen dan 21 knopen (39 km/u). Uiteindelijk kwam hier ontwerp A-64 uit naar voren. Hierbij werd uitgegaan van een waterverplaatsing van 29.000 lt (29.465 ton), bewapend met twaalf stuks 360 mm geschut in zes dubbelloops koepels met een snelheid van 23 knopen (43 km/u).[3][4][5][6]

Uiteindelijk kregen de schepen een lengte van ruim 202 meter en een waterverplaatsing van 28.863 l.t.. Bij de bouw werd rekening gehouden met een bemanning van 1.198, maar dit zou in de loop der jaren worden uitgebreid. De aandrijving werd verzorgd door twee sets Brown-Curtis stoomturbines, welke elk twee schroeven aandreven, vier in totaal. De turbines konden een vermogen genereren van 40.000 pk (30.000 kW) en werden van stoom bediend door 24 Miyahara boilers. De brandstofvoorraad van 4.100 ton kolen en 1.000 ton olie kon het schip een afstand garanderen van 15.000 km bij een kruissnelheid van 14 knopen (26 km/u). Maximaal bereikten de schepen een snelheid van 23 knopen (43 km/u). De hoofdbewapening bestond uiteindelijk uit 6x2 356 mm / 45 kaliber geschut met twee koepels op het voorschip, twee op het middenschip en twee op het achterschip. Vooral de twee middelste geschutskoepels bezorgden nogal was ontwerpproblemen en hadden dan ook veel minder gebruiksgemak, mede doordat één van de schoorstenen tussen de koepels stond. Het secundaire geschut bestond uit zestien stuks 152 mm geschut in twee groepen van elk acht kazematten aan weerszijden van de bovenbouw. Het standaard luchtafweergeschut bestond uit zes stuks 76 mm luchtafweergeschut, aangebracht rondom de bovenbouw. Tot slot waren beneden de waterlinie nog aan beide zijden drie 533 mm torpedolanceerbuizen aangebracht.[5][7][8][4]
De Fuso (1914) en Yamashiro (1915) werden beide ingedeeld bij de 1e Slagschip Divisie binnen de Dai-ichi Kantai (1e Vloot) en opereerden gedurende de Eerste Wereldoorlog langs de Chinese kust. Ten tijde van de Grote Kanto aardbeving verleenden beide schepen assistentie ter evacuatie van overlevenden. tot aan de Tweede Wereldoorlog kwamen beide schepen regelmatig in actie nabij de Chinese kustlijn.

De schepen ontvingen in de jaren 1930 een aanzienlijke modernisering. Hierbij werd de bovenbouw aan de voorzijde vergroot door de toepassing van aanvullende platforms, welke tevens werden aangebracht rond de driepoot voormast. De bepantsering werd eveneens verbeterd. De opbouw aan de achterzijde werd aangepast om 127 mm luchtafweergeschut en vuurcontrolesystemen te kunnen toevoegen. De verouderde boilers werden vervangen door zes Kanpon boilers. Hierdoor kon de voorste schoorsteen worden verwijderd. De turbines werden vervangen door vier geschakelde Kanpon turbines met een vermogen van 75.000 pk (56.000 kW). De snelheid nam hierdoor toe tot 24,7 knopen (45,7 km/u). Doordat eveneens de brandstofvoorraad werd vergroot kon een afstand van 21.900 km worden afgelegd bij 16 knopen (30 km/u). De romp werd verstevigd door het aanbrengen van twee uitstulpingen te behoeve van verdediging tegen torpedo inslagen. Hierdoor moesten wel de eigen torpedolanceerbuizen worden verwijderd. De romp zelf werd aan de achterzijde met 7,62 meter verlengd. De lengte van de schepen kwam hiermee op meer dan 212 meter en de waterverplaatsing nam toe tot 39.154 lt. Het hoofdgeschut en secundaire geschut kregen een verbeterde elevatie. Het 76 mm geschut werd bij deze reconstructie verwijderd en vervangen door acht stuks 127 mm / 40 kaliber geschut in vier dubbelloops opstellingen. De twee voorste stukken 152 mm geschut werden eveneens verwijderd. Beide schepen werden tevens ingericht tot het meevoeren van drie drijvervliegtuigen. Aanvankelijk waren dit Nakajima E4N2 toestellen en later Nakajima E8N2 toestellen. Na de reconstructie werd in 1935 het aantal bemanningsleden opgehoogd naar 1.396.[9][10][5][6]

Nadat in 1938 de boordvliegtuigen door Nakajima E8N2 toestellen waren vervangen, werden ze vanaf 1942 nogmaals vervangen door Mitsubishi F1M toestellen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het aantal bemanningsleden gestegen naar 1.800 tot 1.900 manschappen. Vanaf april - mei 1941 maakten beide schepen deel uit van de 2e Slagschip Divisie en ondersteunden ze de vloot voor de aanval op Pearl Harbor in december 1941. Ten tijde van de Slag bij Midway, waren beide schepen met hun divisie operationeel nabij de Aleoeten. Vanaf halverwege 1943 werden de schepen gebruikt als opleidingsschepen in en rond Japanse wateren en werden ze gebruikt als transportschepen voor voorraden en manschappen. In september 1944 werden de schepen weer ingedeeld bij de 2e Slagschip Divisie en werden ze ingezet in de Zuidelijke Pacific. Op 22 oktober 1944 verlieten de schepen Brunei met als doel de straat van Surigao. Op 24 oktober 1944 werd het smaldeel ontdekt door vliegtuigen van de USS Enterprise (CV-6) en aangevallen. De Fuso werd getroffen en later, vroeg in de nacht van 25 oktober nog eens geraakt door torpedo's van mogelijk de USS Melvin (DD-680), waarna de Fuso kapseisde en zonk. In diezelfde nacht werd de Yamashiro aangevallen door een overmacht aan Amerikaanse marineschepen. Na een zware strijd zonk het schip om circa 04.20 uur.[11][9][12]
Technische gegevens
Klasse: | Fuso-klasse (bij bouw) |
Aantal in klasse: |
2 |
Land: |
Japan |
Type: |
Slagschepen |
Waterverplaatsing: |
29.326 lt (29.797 ton)
(standaard) |
Lengte: |
202,70 meter |
Breedte: |
28,70 meter |
Diepgang: |
8,70 meter |
Aandrijving: |
2x2 Brown-Curtis
stoomturbines 24 Miyahara boilers 4 schachten 40.000 pk (30.000 kW) |
Snelheid: |
23 knopen (43 km/u) |
Bereik: |
15.000 km bij 14 knopen
(26 km/h) |
Bepantsering: |
Pantsergordel: 102-305 mm Dek: 51 mm Koepels: 279 mm Barbettes: 305 mm Brug: 351 mm |
Bewapening: |
6x2 356 mm / 45 kaliber
Type 41 geschut 16x1 152 mm / 50 kaliber Type 41 geschut 5x1 76 mm 6x 533 mm torpedolanceerbuizen |
Bemanning: |
1.198 |
References
Notes
- 1Stille, 2014, pag. 17
- 2Evans, 1979, pag. 150-151
- 3Evans, 1979, pag. 59, 165-166
- 4Stille, 2014, pag. 21
- 5Gray, 1984, pag. 229
- 6Gogin, 2021, pag. 20
- 7Jentsura, 1976, pag. 25-26
- 8Skulski, 1998, pag. 17-20, 30
- 9Skulski, 1998, pag. 17-20, 25-26, 30
- 10Jentsura, 1976, pag. 25
- 11Skulski, 1998, pag. 30
- 12Gogin, 2021, pag. 22
Book references
- Burt, R.A. - Japanese Battleships 1897-1945
- Evans, D. - Kaigun
- Evans, D.C. - The Imperial Japanese Navy in World War II
- Gogin, I. - Fighting Ships of World War Two volume 3
- Gray, R. - Conway's All The World's Fighting Ships, 1906-1921
- Jentsura, H. - Warships of the Imperial Japanese Navy, 1869–1945
- Skulski, J. - The Battleship Fuso
- Stille, M. - The Imperial Japanese Navy in the Pacific War