Amerikaanse Lichte-kruisers (CL)

Inleiding

De U.S. Navy classificeerde haar Lichte-kruisers na de Eerste Wereldoorlog als CL. Vanaf de jaren 1930 werden de Lichte- en Zware-kruisers ondergebracht onder een doorlopende nummering in een CL/CA groep, waarbij de CL voor Lichte-kruisers en CA voor Zware-kruisers behouden bleef. Met de invoering van geleide wapens, weden de kruiser verdeeld in kruisers zonder geleide wapens (CA) en kruisers met geleide wapens (CG) waarmee feitelijk de terminologie voor Lichte-kruiser bij de U.S. Navy verviel. Sinds 1975 kent de U.S. Navy alleen nog Geleide wapen kruisers (CG).

Image 20949
USS Mobile (CL-63), oktober 1943 Source U.S. Navy photo NH 98166

Geschiedenis

Lichte kruisers werden bij de U.S. Navy ingevoerd in de beginjaren van de 20e eeuw. Tot die tijd kende men Protected Cruisers, 3rd Class Cruisers, Armoured Cruisers en Auxiliary Cruisers. Tot het einde van de 19e eeuw vormden deze kruisers het belangrijkste onderdeel van de US Navy. Vanaf 1890 veranderde echter dit uitgangspunt en werd het slagschip het belangrijkste wapen. In 1908 kwamen drie Scout Cruisers in dienst welke in feite de voorlopers werden van de lichte kruiser. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren deze drie Scout Cruisers nog steeds de enige moderne kruisers bij de Amerikanen.[1]

Na de Eerste Wereldoorlog werd de typering van Amerikaanse kruisers aangepast op basis van de nieuwe maritieme verdragen die werden gesloten. Hierbij werd de Scout Cruiser omgedoopt tot Light Cruiser (CL) en werden de oudere kruisers die nog in dienst waren herverdeeld over Licht Cruisers (CL) en Armoured Cruiser (CA). Hoewel de term Armoured Cruiser later werd vervangen door Heavy Kruiser (Zware-kruiser), bleef de codering CA hiervoor behouden. De Lichte-kruiser werd een belangrijk wapen binnen de Amerikaanse vloot. Waar Slagschepen, samen met Zware-kruisers en eventueel Vliegdekschepen de kern van een vloot gingen vormen, werden de Lichte-kruisers hieraan toegevoegd als verkenners, de ogen van een vloot.[1]

Bij de diverse verdragen zoals de Washington Naval Treaty, de London Naval Treaty en de Second London Naval Treaty, werden maximum aantallen en tonnages vastgesteld voor Slagschepen en Vliegdekschepen. Voor kruisers werd aanvankelijk alleen een limiet van 10.000 ton waterverplaatsing gesteld (later 8.000 ton), maar geen maximum aan het te bouwen schepen. Dit resulteerde in een groter aantal te bouwen kruisers, waarbij Zware-kruisers veelal een bewapening van 20,32 cm kregen en Lichte-kruisers van 15,34 cm. De US Navy besloot hierbij zich meer te richten op de Zware-kruisers omdat zij voorkeur hadden voor een zwaardere bewapening. Bij het Second London Naval Treaty, werd echter ook een maximaal te bouwen tonnage ingesteld, waardoor het aantrekkelijker werd ook Lichte-kruisers te bouwen.[1]

Tot 1931 hadden de Licht Cruisers (CL) en Armoured Cruiser (CA) een eigen nummergroep. Bij de Armoured Cruiser (CA) werd dit in 1931 afgeschaft en werd de telling ondergebracht in dezelfde groep als de Licht Cruisers (CL) waardoor in de nummerreeksen voor deze groepen schepen nummer lijken te ontbreken. Deze zijn dan echter bij de andere groep terug te vinden.

De laatste Lichte-kruisers kwamen bij de U.S. Navy eind jaren 1940 in dienst. Na die tijd werden geen Lichte-kruisers meer gebouwd, maar kregen Geleide wapen Kruisers (CG) de voorkeur. De codering CL en CG bleef nog in gebruik tot deze schepen uit dienst genomen waren. Enkele tot Geleide wapen kruiser verbouwde Licht-kruisers kregen nog de codering CLG, tot ook deze werden afgevoerd.

Chester-klasse (1907)

De Chester-klasse werd besteld als Scout Cruiser met aanduiding CS 1 t/m CS-3. De schepen waren een uitzondering in het Amerikaanse bouwprogramma dat op dat moment zich vooral richtte op Slagschepen. De schepen werden in 1904 besteld en in 1905 gebouwd. De schepen kwamen in 1908 in dienst. De Chester-klasse was volledig ingericht voor haar rol als Scout Cruiser. Het waren relatief licht bewapende en licht bepantserde schepen met een waterverplaatsing van 3.750 ton. Dit was specifiek gekozen vanwege hun rol als verkenners. Zij zouden indien een vijandelijke vloot werd opgemerkt dit dienen te rapporteren, waarna Slagschepen de aanval zouden uitvoeren. De klasse waren de eerste Amerikaanse marineschepen die waren uitgerust met turbines. Vanaf 1920 werd de klasse geclassificeerd als Light Cruiser, Lichte-kruiser. Samen met negen verouderde gepantserde kruisers, zes Denver-klasse Lichte-kruisers en twee St. Louis-klasse kruisers was dit in 1922 de basis van de US Navy. Tussen 1921 en 1923 werd deze klasse uit de vaart genomen en in 1930 gesloopt.[2][3][4]

Chester-klasse (1907)


Image 20940
USS Birmingham Source US Navy photo


USS Chester (Scout Cruiser 1) / USS Chester (CL-1)
Bath Iron Works, Bath

USS Birmingham (Scout Cruiser 2) / USS Birmingham (CL-2)
Fore River Shipbuilding Co., Quincy

USS Salem (Scout Cruiser 3) / (USS Salem CL-3)
Fore River Shipbuilding Co. Quincy

Omaha-klasse (1920)

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in 1916 door de US Navy een omvangrijk opbouwprogramma ingezet. Eén van de uitkomsten van dit programma was de Omaha-klasse (1920) Lichte-kruiser, toen nog Scout Cruiser, met een waterverplaatsing van 7.050 ton. Deze klasse was een stuk groter qua waterverplaatsing dan de Chester-klasse (1907), maar ook hier werd snelheid als belangrijk doel voor ogen gehouden, samen, en dat was anders dan de vorige klasse, met meer bewapening. Met 35 knopen werden het de snelste kruisers uit de jaren 1920. Dat Lichte-kruisers in die tijd niet de meeste aandacht kregen, bleek wel uit het feit dat het tot in de jaren 1930 zou duren voordat wederom Lichte-kruisers zouden worden geproduceerd. De tien in de jaren 1920 in dienst genomen kruisers, zagen volop actie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Doordat ze niet in de frontlinies weren ingezet overleefden alle schepen de Tweede Wereldoorlog om tussen 1945 en 1949 te worden gesloopt.[5][6]

Omaha-klasse (1920)


Image 20941
USS Raleigh (CL-7), San Diego harbor, 21 oktober 1933 Source U.S. Naval Historical Center Photograph #NH 64621


USS Omaha (CL-4)
Todd Dry Dock & Construction Co. Tacoma

USS Milwaukee (CL-5)
Todd Dry Dock & Construction Co. Tacoma

USS Cincinnati (CL-6)
Todd Dry Dock & Construction Co. Tacoma

USS Raleigh (CL-7)
Bethlehem Steel Co., Quincy

USS Detroit (CL-8)
Bethlehem Steel Co., Quincy

USS Richmond (CL-9)
William Cramp & Sons, Philadelphia

USS Concord (CL-10)
William Cramp & Sons, Philadelphia

USS Trenton (CL-11)
William Cramp & Sons, Philadelphia

USS Marblehead (CL-12)
William Cramp & Sons, Philadelphia

USS Memphis (CL-13)
William Cramp & Sons, Philadelphia

USS Chicago (CL-14) en USS Olympia (CL-15)

Na de nieuwe Omaha-klasse werden twee oudere schepen als Lichte-kruiser geclassificeerd, het Pantserdekschip USS Chicago uit 1885 en het Pantserdekschip USS Olympia (Cruiser No. 6) uit 1892.

Beide schepen werden in 1921 bij de nieuwe classificatie ingedeeld bij de Lichte-kruisers als CL. De USS Chicago was gebouwd als Pantserdekschip en was één van de vier eerste stalen schepen van de US Navy. In 1923 werd het schip uit dienst genomen en opgelegd als accommodatieschip. Het schip zonk uiteindelijk terwijl het op sleeptouw naar de sloper was. Het Pantserdekschip USS Olympia was in dienst genomen als Cruiser No. 6 en werd met haar 5.656 ton bij de classificatie van 1921 ingedeeld als Lichte-kruiser. Het schip werd in 1922 afgeschreven en als accommodatieschip in gebruik genomen. USS Olympia is als museumschip bewaard gebleven.[7][8]

USS Chicago (1885)


Image 21546
USS Chicago, 1918 Source Imperial War Museum Q 58283


USS Chicago (CL 14)
John Roach and Sons, Chester

USS Olympia (1892)


Image 21547
USS Olympia, nog als Cruiser No. 6 Source Public Domain (onbekend)


USS Olympia (CL 15)
Union Iron Works, San Francisco

Denver-class (1903)

Begin jaren 1900 werd een klasse Pantserdekschepen geproduceerd, de Denver-klasse. De Denver-klasse kruisers werden in 1903 in dienst genomen en in 1920 kortstondig geclassificeerd als Patrouille Kanonneerboot (PG) tot ze in 1921 werden geclassificeerd als Lichte-kruiser. Bij de classificatie van 1921 vormde deze klasse, samen met de Chester-klasse, negen pantserkruisers en twee Zware-kruisers de kern van de Amerikaanse marine. De met 127 mm geschut bewapende kruisers hadden een waterverplaatsing van 3.251 ton. De USS Tacoma (CL-20) ging in 1924 verloren, de overige schepen werden tussen 1930 en 1933 gesloopt.[9][4]

Denver-klasse (1903)


Image 21548
USS Galveston, eind jaren 1920 Source U.S. Naval Historical Center Photograph NH 101152


USS Denver (CL-16)
Neafie & Levy, Philadelphia

USS Des Moines (CL-17)
Fore River Shipyard, Quincy

USS Chattanooga (CL-18)
Crescent Shipyard, Elizabeth

USS Galveston (CL-19)
William R. Trigg Company, Richmond

USS Tacoma (CL-20)
Union Iron Works, San Francisco

USS Cleveland (CL-21)
Bath Iron Works, Bath

New Orleans-klasse (1896)

Twee in 1896 gebouwde Pantserdekschepen van de New Orleans-klasse werden in 1920 geclassificeerd als Patrol-Gunboat (PG) en in 1921 geclassificeerd Lichte-kruiser. De van origine als Pantserdekschepen gebouwde kruisers hadden een waterverplaatsing van 3.829 ton en waren bewapend met 152 mm geschut. Beide schepen werden in 1922 uit de vaart genomen en in 1930 gesloopt. Dit waren de laatste voormalige Pantserdekkruisers die nog de aanduiding Lichte-kruiser kregen.[9]

Denver-klasse (1903)


Image 21549
USS Albany (CL 23) Source National Archives 19-N-11963


USS New Orleans (CL-22) 
Armstrong Whitworth, Elswick, Engeland

USS Albany (CL-23)
Armstrong Whitworth, Elswick, Engeland

Zware-kruisers, tussen 1921 en 1931 Lichte-kruisers

Na de classificering in 1921 werden een aantal kruisers, waarvan de kiel was gelegd tussen het Verdrag van Washington (1921) en het Eerste Verdrag van Londen (1930), aanvankelijk geclassificeerd als Lichte-kruisers. Vanwege hun zwaardere bewapening werden de schepen in 1931 geclassificeerd als Zware-kruisers (CA). Het handelde hierbij om de CL-24 en CL-25 uit de Pensacola-klasse (1929), de CL-26 t/m CL-31 uit de Northampton-klasse (1930), de CL-32 uit de New Orleans-klasse (1934) en de CL-33 uit de Portland-klasse (1933). Deze klassen en de daarbij behorende schepen worden dan ook bij de Zware-kruisers behandeld.[1]

Brooklyn-klasse (1936)

Pas halverwege de jaren 1930 werden weer nieuwe Lichte-kruisers bij de US Navy in dienst gesteld. Op basis van het London Naval Treaty van 1930 werd op basis van de New Orleans-klasse (1933) Zware-kruisers uit de begin jaren 1930 een Lichte-kruiser ontworpen met een waterverplaatsing van 9.924 ton.[10]

De Lichte-kruisers van de Brooklyn-klasse werden gebouwd tussen 1935 en 1938. De klasse bestond uit negen schepen, waarvan er twee (USS St. Louis (CL-49) en de USS Helena (CL-50), vanwege de iets afwijkende bewapening wel als de St. Louis-subklasse worden aangeduid. Alleen de USS Helena ging tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren. De USS Phoenix (CL-46) ging verloren tijdens de Falkland-oorlog toen het als General Belgrano dienst deed bij de Argentijnse marine.[10]

Brooklyn-klasse (1936)


Image 20942
USS Philadelphia (CL-41) Source Life Magazine Archives, Alfred Eisenstaedt


USS Brooklyn (CL-40)
Brooklyn Navy Yard, New York City

USS Philadelphia (CL-41)
Philadelphia Naval Shipyard, Philadelphia

USS Savannah (CL-42)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Nashville (CL-43)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Phoenix (CL-46)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Boise (CL-47)
Brooklyn Navy Yard, New York City

USS Honolulu (CL-48)
Brooklyn Navy Yard, New York City

USS St. Louis (CL-49)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Helena (CL-50)
Brooklyn Navy Yard, New York City

Atlanta-klasse (1941)

Met de Atlanta-klasse werden de eerste lessen die de Britten opgedaan hadden tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Amerikanen overgenomen. De schepen kregen een aanzienlijk grotere hoeveelheid luchtafweergeschut toebedeeld. Ook in het gebruik van de Lichte-kruiser werd overgestapt van een verkennersrol naar een rol als flottieljeleider voor torpedobootjagers, zoals ook de Britten dit toepasten. Met een waterverplaatsing van 6.718 lt. werd weer teruggegrepen op kleinere schepen. Hoewel niet als dusdanig ontworpen, bleken de schepen uit deze klasse uitermate geschikt als luchtafweerkruisers.[1]

De acht schepen van de Atlanta-klasse (1941) kunnen op basis van de bewapening en de nummering, in twee subklassen worden ingedeeld. De later in dienst genomen schepen met een hogere nummering worden ook wel aangeduid als de Oakland subklasse. Twee schepen gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren, vier werden in 1959 afgevoerd en twee in 1965/1966.[11]

Atlanta-klasse (1941)


Image 20943
USS Altanta (CL-51), november 1941 Source U.S. Navy photo NH 57455

Image 26019

USS Atlanta (CL-51)
Federal Shipbuilding and Drydock Company, Kearny
Image 26020

USS Juneau (CL-52)
Federal Shipbuilding and Drydock Company, Kearny
Image 26021

USS San Diego (CL-53)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy
Image 26022

USS San Juan (CL-54)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Oakland (CL-95)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Reno (CL-96)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Flint (CL-97)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Tucson (CL-98)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

Cleveland-klasse (1941)

Met 52 geplande en uiteindelijk 27 voltooide schepen werd dit de grootste klasse Lichte-kruisers van de U.S. Navy en daarmee de standaard lichte kruiser. Met 11.932 ton waterverplaatsing waren ze een stuk groter dan de voorgaande klasse. Negen schepen werden afgebouwd als Independence-klasse (1942) lichte vliegdekschepen. Dertien schepen werden anders vormgegeven en als luchtafweer kruiser op stapel gezet. Hiervan werden uiteindelijk slechts twee schepen als Fargo-klasse afgebouwd. Zes schepen werden later in hun loopbaan verbouwd tot Lichte Geleide wapen kruisers (CLG).[12]

Cleveland-klasse (1941)


Image 20944
USS Denver (CL 58), 1943 Source U.S. Naval Historical Center Photograph #NH 84397


USS Cleveland (CL-55)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Columbia (CL-56)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Montpelier (CL-57)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Denver (CL-58)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Amsterdam (CL-59)
afgebouwd als USS Independence (CVL-22)

USS Santa Fe (CL-60)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Tallahassee (CL-61)
afgebouwd als USS Princeton (CVL-23)

USS Birmingham (CL-62)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Mobile (CL-63)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Vincennse (CL-64)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Pasadena (CL-65)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Springfield (CL-66)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Topeka (CL-67)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS New Haven (CL-76)
afgebouwd als USS Belleau Wood (CVL-24)

USS Huntington (CL-77)
afgebouwd als USS Cowpens (CVL-25)

USS Dayton (CL-78)
afgebouwd als USS Monterey (CVL-26)

USS Wilmington (CL-79)
afgebouwd als USS Cabot (CVL-28)

USS Biloxi (CL-80)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Houston (CL-81)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Providence (CL-82)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Manchester (CL-83)
Bethlehem Steel Corporation, Fore River Shipyard, Quincy

USS Buffalo (CL-84)
geschrapt

USS Fargo (CL-85)
afgebouwd als USS Langley (CVL-27)

USS Vicksburg (CL-86)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Deluth (CL-87)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Newark (CL-88)
geschrapt

USS Miami (CL-89)
William Cramp & Sons Shipbuilding Company, Philadelphia

USS Astoria (CL-90)
William Cramp & Sons Shipbuilding Company, Philadelphia

USS Oklahoma City (CL-91) / USS Oklahoma City (CLG-5)
William Cramp & Sons Shipbuilding Company, Philadelphia

USS Little Rock (CL-92) / USS Little Rock (CLG-4)
William Cramp & Sons Shipbuilding Company, Philadelphia

USS Galveston (CL-93) / USS Galveston (CLG-3)
William Cramp & Sons Shipbuilding Company, Philadelphia

USS Youngstown (CL-94)
geschrapt

USS Buffalo (CL-99)
afgebouwd als USS Bataan (CVL-29)

USS Newark (CL-100)
afgebouwd als USS San Jacinto (CVL-30)

USS Amsterdam (CL-101)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Portsmouth (CL-102)
Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News

USS Wilkes-Barre (CL-103)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Atlanta (CL-104)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Dayton (CL-105)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

Fargo-klasse (1945)

De Fargo-klasse was een gewijzigde variant van de Cleveland-klasse, waarbij de bovenbouw dusdanig was gewijzigd dat het luchtafweergeschut een beter schootsveld had. Van de 13 geplande schepen werden er slechts twee in dienst genomen.[Stille, 2016, pag. 36[/note]

Fargo-klasse (1945)


Image 20945
USS Huntington (CL-107), 1948 Source aval Historical Center #NH 93200


USS Fargo (CL-106)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Huntington (CL-107)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Newark (CL-108)
geschrapt

USS New Haven (CL-109)
geschrapt

USS Buffalo (CL-110)
geschrapt

USS Wilmington (CL-111)
geschrapt

USS Vallejo (CL-112)
geschrapt

USS Helena (CL-113)
geschrapt

USS Roanoke (CL-114)
geschrapt

geen naam (CL-115)
geschrapt

USS Tallahassee (CL-116)
geschrapt

USS Cheyenne (CL-117)
geschrapt

USS Chattanooga (CL-118)
geschrapt

Juneau-klasse (1946)

De Juneau-klasse telde drie schepen welke waren afgeleid van de Atlanta-klasse met een groter aantal stuks luchtafweergeschut. Net als de Atlanta-klasse waren de schepen een stuk lichter dan andere Lichte-kruisers it dezelfde periode. De schepen werden later geclassificeerd als Lichte-luchtafweerkruisers (CLAA).[13]

Juneau-klasse (1946)


Image 20946
USS Spokane (CL-120) Source Naval Historical Center #NH 99035


USS Juneau (CL-119)
Federal Shipbuilding and Drydock Company, Kearny

USS Spokane (CL-120)
Federal Shipbuilding and Drydock Company, Kearny

USS Fresno (CL-121)
Federal Shipbuilding and Drydock Company, Kearny

Worcester-klasse (1947)

De Worcester-klasse was de laatste klasse Lichte-kruisers die voor de U.S. Navy nog tijdens de Tweede Wereldoorlog op stapel werden gezet en werden gebouwd. Het waren eveneens de laatste klasse kruisers die alleen was uitgerust met geschut en nog geen geleide wapens ontving.[14]

Worcester-klasse (1947)


Image 20947
USS Worcester (CL 144) ,Philadelphia Navy Yard, Pennsylvania, 24 juni 1948 Source Naval Historical Center #NH 97333


USS Worcester (CL-144)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Roanoke (CL-145)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Valejo (CL-146)
New York Shipbuilding Corporation, Camden

USS Gary (CL-147)
geschrapt

CL-154-klasse

De in 1944 geplande bouw voor een klasse Lichte-kruisers vanaf nummer CL-154 werd in maart 1945 geschrapt. De schepen zouden 8550 ton waterverplaatsing hebben en bewapend zijn met het nieuwe Amerikaanse automatisch laadbare dubbelloops 5/54 geschut. Er zouden zes schepen gebouwd worden met de nummers CL-154 t/m CL-159.[15]

Image 20948
CL-154 plannen Source U.S. Naval History and Heritage Command Photograph S-511-66

References

Notes

  1. 1Stille, 2016
  2. 2Morris, 2011, pag. 78
  3. 3Osborne, 2004, pag. 75, 223
  4. 4Silverstone, 2012, pag. 29
  5. 5Zabecki, 2015, pag. 904
  6. 6Stille, 2016, pag. 16
  7. 7Bonner, 2001, pag. 15
  8. 8Burr, 2011, pag. 42-43
  9. 9Herder, 2021
  10. 10Stille, 2016, pag. 24
  11. 11Stern, 2020
  12. 12Stille, 2020, pag. 22, 39
  13. 13Stille, 2016, pag. 12
  14. 14Stille, 2016, pag. 8
  15. 15Mooney, 1964, pag. 202

Book references